ECLI:NL:GHARN:2011:BQ8668

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004091-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in de Puttense zaak met verzoek om nader onderzoek naar SVO 205

In deze zaak, bekend als de Puttense zaak, heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 juni 2011 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 9 oktober 2009. Het hof heeft de zaak behandeld na meerdere terechtzittingen, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. R.D.A. van Boom, hun standpunten hebben toegelicht. De raadsman heeft op de zitting van 24 mei 2011 verschillende verzoeken ingediend, waaronder een verzoek tot nader onderzoek naar de op het slachtoffer aangetroffen haren, aangeduid als SVO 205. Er was onduidelijkheid over de vindplaats van deze haren, die in het dossier op verschillende manieren zijn omschreven. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat nader onderzoek niet noodzakelijk is, maar het hof heeft besloten dat het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) moet onderzoeken of de haren afkomstig zijn van het slachtoffer of de verdachte. Het hof gelastte de advocaat-generaal om het NFI opdracht te geven om vóór de volgende zitting op 12 oktober 2011 schriftelijk te rapporteren over de bevindingen. Het hof heeft ook besloten dat het onderzoek in deze zaak langer dan één maand, maar korter dan drie maanden wordt geschorst. De verdachte zal worden opgeroepen voor de zitting op 22 juli 2011, waar verdere beslissingen over de overige verzoeken zullen worden genomen. Het hof benadrukt de noodzaak van duidelijkheid over de herkomst van de haren, gezien de verschillende aanduidingen die in het dossier zijn gebruikt.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004091-09
Uitspraak d.d.: 21 juni 2011
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 9 oktober 2009 in de strafzaak tegen
[Verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 februari 2010, 2 juni 2010, 11 november 2010, 18 november 2010, 25 november 2010, 26 november 2010, 25 januari 2011, 7 februari 2011, 1 april 2011 en 24 mei 2011 en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennis genomen van hetgeen door de advocaat-generaal en de verdachte en zijn raadsman mr. R.D.A. van Boom, naar voren is gebracht.
De raadsman heeft op de terechtzitting van 24 mei 2011 een groot aantal verzoeken gedaan. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van alle verzoeken.
Onderzoek naar SVO 205
Een van de verzoeken van de raadsman houdt in nader onderzoek naar de op het slachtoffer aangetroffen haren die zijn veiliggesteld als SVO 205. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over de vindplaats van de haren nu deze haren in het dossier op verschillende manieren worden omschreven, beschreven of benoemd. De raadsman heeft in dit kader een aantal vragen geformuleerd.
De advocaat-generaal heeft aangegeven ten aanzien van alle gedane verzoeken waaronder dus ook dit verzoek, nader onderzoek niet noodzakelijk te achten.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
In het dossier zijn verschillende aanduidingen gebruikt voor de haren die als SVO 205 zijn aangemerkt (‘haren vanaf de rechtermouw’ en ‘plukje uit de hand slachtoffer’) en die zijn onderzocht.
Het hof acht het vanwege deze onduidelijkheid noodzakelijk dat door het NFI wordt onderzocht of kan worden vastgesteld of deze haren zijn aangetroffen in de hand van het slachtoffer, op de mouw van het slachtoffer, of zowel in de hand als op de mouw van het slachtoffer.
In het rapport van 25 mei 1994 is door het Gerechtelijk Laboratorium geconcludeerd dat ‘de hoofdhaardelen ad 205 afkomstig uit de hand passen in het hoofdhaarpalet van het slachtoffer’.
Het hof acht het noodzakelijk dat het NFI onderzoekt of de haren ad SVO 205 afkomstig (kunnen) zijn van het slachtoffer en/of van de verdachte.
Voor het overige wordt het verzoek van de raadsman over SVO 205 afgewezen.
Het hof gelast de advocaat-generaal om het NFI bovenomschreven opdracht te geven en het NFI te verzoeken hieromtrent (ruim) vóór de terechtzitting van 12 oktober 2011 schriftelijk te rapporteren.
Overige verzoeken
Het hof zal op de overige verzoeken, gelet op de hoeveelheid, beslissen bij tussenarrest van 22 juli 2011.
BESLISSING
Het hof:
Gelast de advocaat-generaal om het NFI bovenomschreven opdracht te geven en het NFI te verzoeken hieromtrent (ruim) vóór de terechtzitting van 12 oktober 2011 schriftelijk te rapporteren.
Bepaalt dat het onderzoek wordt geschorst tot de terechtzitting van 22 juli 2011 te
14.10 uur.
Eerdere behandeling laat de rol van het hof niet toe, om welke klemmende reden het onderzoek in deze zaak langer dan één maand doch korter dan drie maanden na heden wordt geschorst.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het hiervoor genoemde tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de verdachte.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr M. Barels en mr R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 21 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.