ten aanzien van de rechtsopvolging door [geïntimeerde]
3.2 Met de grieven III tot en met IX komen NS Vastgoed c.s. op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de huurovereenkomst niet is overgegaan van [naam] op (de rechtsvoorgang[st]er[s] van) [geïntimeerde], waarvan met name genoemd worden [naam] en [naam][bedrijf] B.V. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.3 NS Vastgoed c.s. hebben diverse argumenten (feitelijk en juridisch) aangedragen op grond waarvan volgens hen moet worden geoordeeld dat [naam] resp. [naam][bedrijf] B.V. contractspartij van NS zijn geworden, namelijk:
- dat de feitelijke werkzaamheden van de onderneming van 1951 tot en met 1978 op hetzelfde terrein op het emplacement [adres] hebben plaatsgevonden;
- dat [naam] het bedrijf van zijn schoonvader ([naam]) na diens overlijden onder dezelfde naam heeft voortgezet en het gehuurde is blijven gebruiken;
- dat gelet op de familiaire banden moet worden aangenomen dat [naam] met medeweten van de erfgenamen van [naam] de onderneming en ook de huurovereenkomst met NS heeft voortgezet;
- dat [naam] met zijn vrouw in de woning van zijn schoonvader is gaan wonen, [adres], zijnde het vestigingsadres van de onderneming in het handelsregister;
- dat NS na het overlijden van [naam] nog brieven en huurverhogingen heeft verzonden naar het vestigingsadres van de onderneming, waaronder de hierboven in r.o. 1.10 aangehaalde brief;
- dat er geen aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat de huurovereenkomst na het overlijden van [naam] door diens erfgenamen, [naam] of NS is beëindigd;
- dat niet is gebleken dat de huurtermijnen inclusief de verhogingen na het overlijden van [naam] respectievelijk na de oprichting van [naam][bedrijf] B.V. niet zijn betaald;
- dat NS mogelijk nimmer op de hoogte is gesteld van de overname van de onderneming door [naam] respectievelijk [naam][bedrijf] B.V.;
- dat NS stilzwijgend heeft ingestemd met de contractsoverneming door [naam] respectievelijk [naam][bedrijf] B.V.;
- dat uit de oprichtingsakte van [naam][bedrijf] B.V. blijkt dat [naam] zijn aandelen in deze vennootschap zou volstorten door inbreng van [naam][bedrijf], en
- dat er geen aanwijzingen zijn dat [naam][bedrijf] B.V. zich na haar oprichting niet als huurder van het onderhavige terrein heeft gedragen.
3.4 Het hof overweegt dat met het overlijden van [naam] op 11 maart 1972 de huurovereenkomst met NS niet is geëindigd. NS en [naam] zijn in de overeenkomst van 5 mei 1952 immers niet afgeweken van art. 7A:1611 BW (oud), zoals dat luidde op laatstgenoemde datum, en waarin is bepaald dat de huurovereenkomst geenszins teniet gaat door de dood van de huurder. Derhalve zijn de erfgenamen [naam] opgevolgd als contractspartij van NS. Gesteld noch gebleken is dat [naam] tot die rechtsopvolgers onder algemene titel behoorde. Integendeel, NS Vastgoed c.s. hebben gesteld dat [naam] het bedrijf van [naam] heeft overgenomen, hetgeen wordt bevestigd door de gegevens uit het handelsregister zoals hierboven aangehaald in r.o. 1.9. Deze overgang onder bijzondere titel van de onderneming van [naam] (onverschillig of die onderneming op dat moment [naam][bedrijf] of [naam][bedrijf] heette) van diens erfgenamen op [naam], is op zichzelf bezien onvoldoende voor het oordeel dat [naam] hierdoor contractspartner van NS is geworden. Daartoe is nodig dat de overeenkomst tussen NS en [naam] is overgegaan op [naam], in die zin dat [naam] door contractsovername de contractspartij van NS is geworden. Het hof zal nagaan of dat het geval is geweest.
3.5 Contractsoverneming kon naar het vóór 1 januari 1992 geldende recht tot stand komen door een overeenkomst tussen de partij die haar rechten en verplichtingen wilde doen overgaan op een derde, die derde en tenslotte de wederpartij, wier toestemming voor de overgang van de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen noodzakelijk was. Een dergelijke overeenkomst hield actieve en passieve schuldvernieuwing in. Weliswaar stelde art. 1451 BW (oud) daarbij de eis dat de tot schuldvernieuwing strekkende wil duidelijk uit de akte moet blijken, doch akte betekende hier: "rechtshandeling". Voor een overeenkomst van schuldvernieuwing was geen vorm voorgeschreven; in het bijzonder gold - evenmin als voor indeplaatsstelling bij overeenkomst, waarbij de schuldeiser wordt vervangen door een andere schuldeiser - niet de eis dat zij bij akte geschiedde (HR 27 juni 1997, LJN: ZC2401).
3.6 Aan NS Vastgoed c.s. kan derhalve worden toegegeven dat het ontbreken van een akte hun op zichzelf nog niet kan worden tegengeworpen, omdat de instemming van NS met de overneming van de huurovereenkomst door [naam] ook kan blijken uit haar feitelijke gedragingen (lees: door haar stilzwijgende instemming met het gebruik door [naam] en door aanvaarding van de van [naam] in plaats van van [naam] afkomstige betalingen van de huur). Indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van NS Vastgoed c.s. dat het de bedoeling van de erfgenamen is geweest dat [naam] na het overlijden van [naam] de onderneming en ook de huurovereenkomst met NS zou voortzetten, geldt het volgende.
3.7 Dat [naam] huurpenningen (inclusief de na het overlijden van [naam] opgekomen huurverhogingen) aan NS heeft betaald, is door NS Vastgoed c.s. niet gesteld, noch heeft zij aangeboden zulks te bewijzen. NS Vastgoed c.s. hebben ten pleidooie aangegeven niet meer over de desbetreffende bankgegevens te beschikken en zij hebben volstaan met het argument dat niet is gebleken dat de huur (inclusief verhogingen) níet is betaald. NS Vastgoed c.s. miskennen daarmee dat, indien zij zouden hebben gesteld dat [naam] de huur vanaf 11 maart 1972 wél heeft betaald, op grond van de hoofdregel van art. 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en gelet op de betwisting hiervan door [geïntimeerde], de bewijslast van die betalingen op hen zou rusten. Nu de stellingen van NS Vastgoed c.s. op dit punt tekort schieten en een ter zake dienend bewijsaanbod ontbreekt, is niet komen vast te staan dat [naam] huur heeft betaald aan NS. Ook overigens zijn geen feiten gesteld of gebleken waaruit volgt dat NS van deze overname kennis droeg. Integendeel, bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft mr. Klijnstra namens NS Vastgoed c.s. desgevraagd verklaard dat NS er vanuit is gegaan dat zij met [naam] van doen had. Onder deze omstandigheden kan van een stilzwijgende instemming met een contractsovername geen sprake zijn. De overige door NS Vastgoed c.s. aangedragen argumenten kunnen, noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien, het oordeel dragen dat vast is komen te staan dat de huurovereenkomst met NS na het overlijden van [naam] door [naam] is overgenomen.
3.8 De grieven III, IV en V, die betrekking hebben op de gestelde contractsovername door [naam], falen.
3.9 Gezien het bovenstaande ten overvloede, overweegt het hof dat zelfs al zou de huurovereenkomst op [naam] zijn overgegaan, daarmee nog niet is gezegd dat de inbreng door [naam] van het bedrijf [naam][bedrijf] per 7 maart 1978 in [naam][bedrijf] B.V. mede inhoudt dat deze vennootschap hierdoor de contractspartij van NS zou zijn geworden. Aan NS Vastgoed c.s. kan weliswaar worden toegegeven dat de kantonrechter in r.o. 6 van zijn vonnis van 18 maart 2008 onder verwijzing naar art. 6:159 BW ten onrechte heeft geoordeeld dat de medewerking van NS bij de overname van de huurovereenkomst door [naam][bedrijf] B.V. zou moeten blijken uit een daartoe opgestelde akte. Zoals hiervoor in de r.o. 3.5 en 3.6 is overwogen, is het bestaan van een dergelijke akte onder oud recht niet van doorslaggevend belang. Er bestaat voorts geen goede grond om bij de interpretatie van het voor 1 januari 1992 geldende recht te anticiperen op het huidige art. 6:159 lid 1 BW (HR 27 juni 1997, LJN: ZC2401). Gelet hierop zijn de grieven VII en VIII terecht voorgedragen. Dit baat NS Vastgoed c.s. echter niet, zoals blijkt uit hetgeen hierna volgt.
3.10 NS Vastgoed c.s. hebben niets gesteld omtrent betalingen van huurpenningen door [naam][bedrijf] B.V. aan NS, noch hebben zij bewijs hiervan aangeboden. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen in de r.o. 3.5 tot en met 3.7, oordeelt het hof derhalve dat niet is komen vast te staan dat [naam][bedrijf] B.V. met betrekking tot het oorspronkelijk door [naam] gehuurde terrein op het emplacement [adres] contractspartij van NS is geworden. Hierop stuit grief VI, die betrekking heeft op de gestelde contractsovername door [naam][bedrijf] B.V., af.
3.11 Grief IX, waarin NS Vastgoed c.s. erover klagen dat de kantonrechter hen niet heeft toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat de huurovereenkomst op [geïntimeerde] is overgegaan, slaagt, gelet op het vorenoverwogene, niet.