ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7334

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.014.026/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor bodemverontreiniging en contractsovername in civiele rechtszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 31 mei 2011, hebben de appellanten, NS Vastgoed B.V. en Railinfratrust B.V., hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De kern van het geschil betreft de aansprakelijkheid voor bodemverontreiniging die zou zijn veroorzaakt door rechtsvoorgangers van de geïntimeerde, een besloten vennootschap gevestigd in Oldenzaal. De appellanten vorderden onder andere schadevergoeding en een voorschot op de schadevergoeding, gebaseerd op een vermeende tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door de rechtsvoorganger van de geïntimeerde.

De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van NS Vastgoed c.s. afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst niet was overgegaan op de geïntimeerde, en dat er geen aansprakelijkheid kon worden aangenomen voor de bodemverontreiniging. Het hof concludeerde dat de rechtsopvolging niet had plaatsgevonden zoals door de appellanten werd gesteld. De grieven van NS Vastgoed c.s. werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellanten in de proceskosten werden veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke contractuele afspraken en de voorwaarden waaronder aansprakelijkheid kan worden overgedragen. Het hof stelde vast dat de huurovereenkomst niet automatisch overging op de rechtsopvolgers en dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde aansprakelijkheid voor de bodemverontreiniging.

Uitspraak

Arrest d.d. 31 mei 2011
Zaaknummer 200.014.026/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. de besloten vennootschap
NS Vastgoed B.V.,
hierna te noemen: NS Vastgoed,
gevestigd te Utrecht,
en
2. de besloten vennootschap
Railinfratrust B.V.,
hierna te noemen: Railinfratrust,
gevestigd te Utrecht,
hierna gezamenlijk te noemen: NS Vastgoed c.s.,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
gemachtigde: mr. M. Klijnstra, kantoorhoudende te Amsterdam,
die ook heeft gepleit,
tegen
de beslote[geïntimeerde]naam],
gevestigd te Oldenzaal,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.B. Lever, kantoorhoudende te Zwolle,
die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 4 september 2007 en 18 maart 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 juni 2008 is door NS Vastgoed c.s. hoger beroep ingesteld van genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 23 september 2008.
De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"1. te vernietigen de vonnissen waarvan beroep;
2. alsnog [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de door NS Vastgoed en Railinfratrust geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 4 augustus 2005 tot aan de dag der algehele betaling, dan wel vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling;
3. alsnog [geïntimeerde], bij wijze van voorschot, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NS Vastgoed en Railinfratrust te betalen een bedrag ad EUR 350.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de dagtekening van het arrest tot aan de dag der algehele betaling;
4. [geïntimeerde] te veroordelen om al hetgeen NS Vastgoed en Railinfratrust ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan [geïntimeerde] hebben voldaan aan NS Vastgoed en Railinfratrust terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot de dag van terugbetaling; en
5. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ten belope van EUR 131,-- zonder betekening, dan wel EUR 199,-- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen deze termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn tot aan de dag der alghele voldoening;
een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad."
NS Vastgoed c.s. hebben van grieven gediend en producties in het geding gebracht.
Bij memorie van antwoord (met één productie) is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"(…) NS Vastgoed B.V. en Railinfratrust B.V. in hun beroepen niet-ontvankelijk te verklaren, althans de beroepen ongegrond te verklaren dan wel te verwerpen;
en de vonnissen d.d. 4 september 2007 en 18 maart 2008 van de Rechtbank Zwolle-Lelystad - zo nodig onder verbetering van gronden - te bekrachtigen met veroordeling, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van NS Vastgoed B.V. en Railinfratrust B.V. in de kosten van ook het hoger beroep."
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnotities door hun advocaten. NS Vastgoed c.s. hebben ten pleidooie bij akte producties (nrs. 30, 31 en 32) in het geding gebracht.
Ten slotte hebben NS Vastgoed c.s. (met instemming van [geïntimeerde]) het pleitdossier inclusief aanvullingen overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
NS Vastgoed c.s. hebben vijftien grieven opgeworpen.
De beoordeling
de omvang van het hoger beroep
1.1 Tegen het vonnis van 4 september 2007 is geen grief gericht, zodat NS Vastgoed c.s. in zoverre in hoger beroep niet kunnen worden ontvangen.
de feiten
1.2 Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast.
1.3 Met ingang van 15 november 1951 heeft de NV Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS) een tweetal terreinen op het spoorwegemplacement [adres] (thans genaamd: [adres]), gelegen aan de spoorlijn tussen Arnhem en Winterswijk ter hoogte van [plaats], verhuurd aan de heer [naam] (hierna: [naam]). De schriftelijke huurovereenkomst is ondertekend op 5 mei 1952.
1.4 Artikel 11 van de huurovereenkomst luidt:
"Ingeval deze overeenkomst eindigt, tengevolge van opzegging of van enige andere oorzaak, moet de huurder binnen veertien dagen na de eindiging van de overeenkomst, voor eigen rekening en tot genoegen van de N.S., het terrein volledig ontruimen en in goede staat opleveren, bij gebreke waarvan N.S. door het enkel verstrijken van de genoemde termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig zal zijn, bevoegd zal zijn in een en ander te voorzien voor rekening van de huurder, die alsdan verplicht zal zijn alle deswege door N.S. bestede kosten, verhoogd met 10% voor directie en toezicht, alsmede met de eventueel wegens de uitvoering verschuldigde belastingen, binnen acht dagen na aanvraag aan N.S. te vergoeden. Bij het eindigen van de in de vorige zinsnede genoemde termijn van veertien dagen gaat al hetgeen dan nog in of op het terrein aanwezig mocht zijn en niet tot de spoorweg behoort, terstond om niet in volle en vrije eigendom over aan N.S., die daarmede naar eigen goeddunken zal kunnen handelen. De huurder vrijwaart N.S. voor alle aanspraken, welke derden deswege tegenover haar zouden kunnen doen gelden. (…)"
1.5 In het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Arnhem is op 2 januari 1952 ingeschreven dat met ingang van 1 december 1951 een bedrijf genaamd [naam][bedrijf] zich heeft gevestigd op het stationsemplacement Doetinchem, halte [adres]. [naam] is de eigenaar van dit bedrijf. Het soort bedrijf dat wordt uitgeoefend is omschreven als "aardolieproducten".
1.6 Op 4 februari 1952 hebben burgemeester en wethouders van Doetinchem (hierna: B&W) een vergunning ingevolge de Hinderwet verleend aan [naam] voor het plaatsen van twee ondergrondse petroleumtanks van elk 30.000 liter met aftapinrichting.
1.7 In verband met de uitbreiding van de ondergrondse opslagcapaciteit voor petroleum en autogasolie op het spoorwegemplacement [adres] hebben B&W op 9 november 1962 een Hinderwetvergunning verleend aan de N.V. Esso Nederland (hierna: Esso).
1.8 [naam] is op 11 maart 1972 overleden.
1.9 In het handelsregister is op 5 juni 1973 ingeschreven dat [x] [naam] (hierna: [naam]) het bedrijf genaamd [naam][bedrijf], dat zich bezig houdt met de "groot- en kleinhandel in aardolieproducten en flessengas" met ingang van 11 maart 1972 heeft overgenomen. [naam] was sedert 1958 (onder huwelijkse voorwaarden en buiten elke gemeenschap van goederen) getrouwd met een dochter van [naam].
1.10 Op 16 juni 1976 heeft NS de "Firma [naam], [adres]" schriftelijk geïnformeerd over een aanpassing van de huurprijs ingaande 1 juli 1976:
(…)
Deze brief geldt als een herziening, voor zover het de huurprijs betreft, van de bovengenoemde overeenkomst (hof: de overeenkomst van 5 mei 1952), welke overigens ongewijzigd blijft.
(…)
1.11 Op 20 maart 1978 is in het handelsregister ingeschreven dat [naam]'s Olie en Gashandel met ingang van 7 maart 1978 is ingebracht in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, genaamd [naam][bedrijf] B.V., met Doetinchem als statutaire vestigingsplaats. De bedrijfsomschrijving luidt: "de groot- en kleinhandel in aardolieproducten, smeermiddelen, gas, olietanks en -pompen".
1.12 De bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn gestaakt in 1978. Op de huurovereenkomst van 5 mei 1952 en de wijzigingsovereenkomsten (laatstelijk van 19 november 1965) is met pen genoteerd: "vervallen m.i.v. 30-6-1978".
1.13 [naam] is met ingang van 6 november 1978 uitgetreden als bestuurder van [naam][bedrijf] B.V. en per dezelfde datum is benoemd als bestuurder de heer [bestuurder]. De statutaire- en handelsnaam van [naam][bedrijf] B.V. is op 16 december 199[geïntimeerde]naam] Sedert 1 september 2000 is [naam] Olie Maatschappij B.V. enig aan[geïntimeerde]naam]
1.14 Op 1 januari 1995 is NS verzelfstandigd. De onroerende zaken (waaronder de percelen op spoorwegemplacement [adres]) zijn overgedragen aan (onder andere) NS Vastgoed en Railinfratrust.
1.15 Op 15 juli 1996 is opgericht de Stichting Bodemsanering NS (hierna: SBNS) door de (toenmalige) ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM. SBNS heeft tot doel verontreinigingen in de bodem van voormalige NS-terreinen te onderzoeken en indien noodzakelijk te saneren.
1.16 Uit onderzoeken (een rapport van Tauw B.V. te Deventer d.d. 13 mei 2002 en een rapport van Syncera B.V. te Arnhem d.d. 14 juni 2006) is gebleken dat de grond en het grondwater van de percelen op spoorwegemplacement [adres] verontreinigd zijn met minerale olie en (plaatselijk) met xylenen. De kosten van de sanering worden geschat op maximaal circa € 750.000,00 (excl. btw).
1.17 Op 4 augustus 2005 is [geïntimeerde] door SBNS aangeschreven in verband met voormelde bodemverontreiniging:
"(…) De firma [naam], voorheen gevestigd als oliehandel te Doetinchem, van welke onderneming u blijkens informatie van het Handelsregister rechtsopvolgster bent, heeft tussen 15 november 1951 en 30 juni 1978 een tweetal terreinen van de NS gehuurd op het emplacement [adres]. Op dit terrein heeft [naam] een depot voor de op- en overslag van olieproducten geëxploiteerd.
In 2002 is in opdracht van de SBNS een oriënterend bodemonderzoek ingesteld naar de kwaliteit van de bodem op het NS-emplacement [adres]. Daaruit is gebleken dat ter plaatse van het voormalige brandstofdepot een mogelijk geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is, waarvan de sanering urgent is, en die naar aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid samenhangt met de exploitatie van het depot door [naam] (lekverliezen en dergelijke)."
1.18 Mede namens NS Vastgoed c.s. heeft SBNS in diezelfde brief [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld:
"(…) voor alle schade die NS Vastgoed BV en/of Railinfratrust BV, de huidige eigenaren, evenals de SBNS hebben geleden of nog zullen lijden. De aansprakelijkstelling is gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst althans het plegen van een onrechtmatige daad waardoor zaaksbeschadiging is ontstaan."
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1 NS Vastgoed c.s. hebben een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] is tekort geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van de geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast hebben NS Vastgoed c.s. een voorschot van € 350.000,00 gevorderd op de door [geïntimeerde] te betalen schadevergoeding.
2.2 [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en een incident opgeworpen.
2.3 Bij incidenteel vonnis van 4 september 2007 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] toegestaan om Esso in vrijwaring op te roepen.
2.4 In zijn eindvonnis van 18 maart 2008 heeft de kantonrechter de vordering van NS Vastgoed c.s. afgewezen.
met betrekking tot de grieven
3.1 De vordering van NS Vastgoed c.s. is primair gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming door [geïntimeerde] van de huurovereenkomst, met name van art. 11. Hieraan ligt ten grondslag het standpunt van NS Vastgoed c.s. dat art. 11 van de huurovereenkomst mede inhoudt dat het gehuurde vrij van bodemverontreiniging diende te worden opgeleverd, dan wel dat dit anderszins voortvloeit uit de huurovereenkomst en de hiermee samenhangende wettelijke bepalingen (7A:1599 jº 7A:1600 BW [oud]) en/of uit de contractuele band tussen partijen. Daarbij geldt, aldus NS Vastgoed c.s., dat [geïntimeerde] de rechtsopvolgster is van [naam] en dat NS Vastgoed en/of Railinfratrust als rechtsopvolg(st)er(s) van NS hebben te gelden voor wat betreft de met de bodemverontreiniging samenhangende vorderingen. Subsidiair is de vordering gebaseerd op onrechtmatige daad, bestaande uit het niet naleven van de Hinderwet dan wel een inbreuk op het eigendomsrecht van NS Vastgoed c.s. door (de rechtsvoorgang(st)er(s) van) [geïntimeerde].
ten aanzien van de rechtsopvolging door [geïntimeerde]
3.2 Met de grieven III tot en met IX komen NS Vastgoed c.s. op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de huurovereenkomst niet is overgegaan van [naam] op (de rechtsvoorgang[st]er[s] van) [geïntimeerde], waarvan met name genoemd worden [naam] en [naam][bedrijf] B.V. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.3 NS Vastgoed c.s. hebben diverse argumenten (feitelijk en juridisch) aangedragen op grond waarvan volgens hen moet worden geoordeeld dat [naam] resp. [naam][bedrijf] B.V. contractspartij van NS zijn geworden, namelijk:
- dat de feitelijke werkzaamheden van de onderneming van 1951 tot en met 1978 op hetzelfde terrein op het emplacement [adres] hebben plaatsgevonden;
- dat [naam] het bedrijf van zijn schoonvader ([naam]) na diens overlijden onder dezelfde naam heeft voortgezet en het gehuurde is blijven gebruiken;
- dat gelet op de familiaire banden moet worden aangenomen dat [naam] met medeweten van de erfgenamen van [naam] de onderneming en ook de huurovereenkomst met NS heeft voortgezet;
- dat [naam] met zijn vrouw in de woning van zijn schoonvader is gaan wonen, [adres], zijnde het vestigingsadres van de onderneming in het handelsregister;
- dat NS na het overlijden van [naam] nog brieven en huurverhogingen heeft verzonden naar het vestigingsadres van de onderneming, waaronder de hierboven in r.o. 1.10 aangehaalde brief;
- dat er geen aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat de huurovereenkomst na het overlijden van [naam] door diens erfgenamen, [naam] of NS is beëindigd;
- dat niet is gebleken dat de huurtermijnen inclusief de verhogingen na het overlijden van [naam] respectievelijk na de oprichting van [naam][bedrijf] B.V. niet zijn betaald;
- dat NS mogelijk nimmer op de hoogte is gesteld van de overname van de onderneming door [naam] respectievelijk [naam][bedrijf] B.V.;
- dat NS stilzwijgend heeft ingestemd met de contractsoverneming door [naam] respectievelijk [naam][bedrijf] B.V.;
- dat uit de oprichtingsakte van [naam][bedrijf] B.V. blijkt dat [naam] zijn aandelen in deze vennootschap zou volstorten door inbreng van [naam][bedrijf], en
- dat er geen aanwijzingen zijn dat [naam][bedrijf] B.V. zich na haar oprichting niet als huurder van het onderhavige terrein heeft gedragen.
3.4 Het hof overweegt dat met het overlijden van [naam] op 11 maart 1972 de huurovereenkomst met NS niet is geëindigd. NS en [naam] zijn in de overeenkomst van 5 mei 1952 immers niet afgeweken van art. 7A:1611 BW (oud), zoals dat luidde op laatstgenoemde datum, en waarin is bepaald dat de huurovereenkomst geenszins teniet gaat door de dood van de huurder. Derhalve zijn de erfgenamen [naam] opgevolgd als contractspartij van NS. Gesteld noch gebleken is dat [naam] tot die rechtsopvolgers onder algemene titel behoorde. Integendeel, NS Vastgoed c.s. hebben gesteld dat [naam] het bedrijf van [naam] heeft overgenomen, hetgeen wordt bevestigd door de gegevens uit het handelsregister zoals hierboven aangehaald in r.o. 1.9. Deze overgang onder bijzondere titel van de onderneming van [naam] (onverschillig of die onderneming op dat moment [naam][bedrijf] of [naam][bedrijf] heette) van diens erfgenamen op [naam], is op zichzelf bezien onvoldoende voor het oordeel dat [naam] hierdoor contractspartner van NS is geworden. Daartoe is nodig dat de overeenkomst tussen NS en [naam] is overgegaan op [naam], in die zin dat [naam] door contractsovername de contractspartij van NS is geworden. Het hof zal nagaan of dat het geval is geweest.
3.5 Contractsoverneming kon naar het vóór 1 januari 1992 geldende recht tot stand komen door een overeenkomst tussen de partij die haar rechten en verplichtingen wilde doen overgaan op een derde, die derde en tenslotte de wederpartij, wier toestemming voor de overgang van de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen noodzakelijk was. Een dergelijke overeenkomst hield actieve en passieve schuldvernieuwing in. Weliswaar stelde art. 1451 BW (oud) daarbij de eis dat de tot schuldvernieuwing strekkende wil duidelijk uit de akte moet blijken, doch akte betekende hier: "rechtshandeling". Voor een overeenkomst van schuldvernieuwing was geen vorm voorgeschreven; in het bijzonder gold - evenmin als voor indeplaatsstelling bij overeenkomst, waarbij de schuldeiser wordt vervangen door een andere schuldeiser - niet de eis dat zij bij akte geschiedde (HR 27 juni 1997, LJN: ZC2401).
3.6 Aan NS Vastgoed c.s. kan derhalve worden toegegeven dat het ontbreken van een akte hun op zichzelf nog niet kan worden tegengeworpen, omdat de instemming van NS met de overneming van de huurovereenkomst door [naam] ook kan blijken uit haar feitelijke gedragingen (lees: door haar stilzwijgende instemming met het gebruik door [naam] en door aanvaarding van de van [naam] in plaats van van [naam] afkomstige betalingen van de huur). Indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van NS Vastgoed c.s. dat het de bedoeling van de erfgenamen is geweest dat [naam] na het overlijden van [naam] de onderneming en ook de huurovereenkomst met NS zou voortzetten, geldt het volgende.
3.7 Dat [naam] huurpenningen (inclusief de na het overlijden van [naam] opgekomen huurverhogingen) aan NS heeft betaald, is door NS Vastgoed c.s. niet gesteld, noch heeft zij aangeboden zulks te bewijzen. NS Vastgoed c.s. hebben ten pleidooie aangegeven niet meer over de desbetreffende bankgegevens te beschikken en zij hebben volstaan met het argument dat niet is gebleken dat de huur (inclusief verhogingen) níet is betaald. NS Vastgoed c.s. miskennen daarmee dat, indien zij zouden hebben gesteld dat [naam] de huur vanaf 11 maart 1972 wél heeft betaald, op grond van de hoofdregel van art. 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en gelet op de betwisting hiervan door [geïntimeerde], de bewijslast van die betalingen op hen zou rusten. Nu de stellingen van NS Vastgoed c.s. op dit punt tekort schieten en een ter zake dienend bewijsaanbod ontbreekt, is niet komen vast te staan dat [naam] huur heeft betaald aan NS. Ook overigens zijn geen feiten gesteld of gebleken waaruit volgt dat NS van deze overname kennis droeg. Integendeel, bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft mr. Klijnstra namens NS Vastgoed c.s. desgevraagd verklaard dat NS er vanuit is gegaan dat zij met [naam] van doen had. Onder deze omstandigheden kan van een stilzwijgende instemming met een contractsovername geen sprake zijn. De overige door NS Vastgoed c.s. aangedragen argumenten kunnen, noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien, het oordeel dragen dat vast is komen te staan dat de huurovereenkomst met NS na het overlijden van [naam] door [naam] is overgenomen.
3.8 De grieven III, IV en V, die betrekking hebben op de gestelde contractsovername door [naam], falen.
3.9 Gezien het bovenstaande ten overvloede, overweegt het hof dat zelfs al zou de huurovereenkomst op [naam] zijn overgegaan, daarmee nog niet is gezegd dat de inbreng door [naam] van het bedrijf [naam][bedrijf] per 7 maart 1978 in [naam][bedrijf] B.V. mede inhoudt dat deze vennootschap hierdoor de contractspartij van NS zou zijn geworden. Aan NS Vastgoed c.s. kan weliswaar worden toegegeven dat de kantonrechter in r.o. 6 van zijn vonnis van 18 maart 2008 onder verwijzing naar art. 6:159 BW ten onrechte heeft geoordeeld dat de medewerking van NS bij de overname van de huurovereenkomst door [naam][bedrijf] B.V. zou moeten blijken uit een daartoe opgestelde akte. Zoals hiervoor in de r.o. 3.5 en 3.6 is overwogen, is het bestaan van een dergelijke akte onder oud recht niet van doorslaggevend belang. Er bestaat voorts geen goede grond om bij de interpretatie van het voor 1 januari 1992 geldende recht te anticiperen op het huidige art. 6:159 lid 1 BW (HR 27 juni 1997, LJN: ZC2401). Gelet hierop zijn de grieven VII en VIII terecht voorgedragen. Dit baat NS Vastgoed c.s. echter niet, zoals blijkt uit hetgeen hierna volgt.
3.10 NS Vastgoed c.s. hebben niets gesteld omtrent betalingen van huurpenningen door [naam][bedrijf] B.V. aan NS, noch hebben zij bewijs hiervan aangeboden. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen in de r.o. 3.5 tot en met 3.7, oordeelt het hof derhalve dat niet is komen vast te staan dat [naam][bedrijf] B.V. met betrekking tot het oorspronkelijk door [naam] gehuurde terrein op het emplacement [adres] contractspartij van NS is geworden. Hierop stuit grief VI, die betrekking heeft op de gestelde contractsovername door [naam][bedrijf] B.V., af.
3.11 Grief IX, waarin NS Vastgoed c.s. erover klagen dat de kantonrechter hen niet heeft toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat de huurovereenkomst op [geïntimeerde] is overgegaan, slaagt, gelet op het vorenoverwogene, niet.
ten aanzien van de uitleg van de huurovereenkomst
3.12 Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] geen partij is geweest bij de huurovereenkomst, zodat de primaire grondslag van de vordering niet opgaat.
3.13 Bij bespreking van de vraag of uit art. 11 van de huurovereenkomst mede voortvloeit de plicht om het gehuurde zodanig op te leveren dat de bodem vrij van verontreiniging is, bestaat dan ook geen belang. Hetzelfde geldt voor de vragen of niet reeds uit de contractsverhouding tussen partijen dan wel uit art. 7A:1600 BW (oud) een dergelijke saneringsverplichting voortvloeit, nu het bestaan van een contractuele huurverhouding tussen partijen niet is komen vast te staan. De grieven X tot en met XIII stuiten hierop af.
ten aanzien van de grondslag onrechtmatige daad en de rechtsopvolging door NS Vastgoed c.s.
3.14 Voor de gestelde buitencontractuele grondslag van de vordering is nodig dat onrechtmatig is gehandeld jegens NS Vastgoed c.s. door [geïntimeerde], dan wel jegens NS, in welk laatste geval de vordering tot schadevergoeding is overgedragen aan NS Vastgoed c.s. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.15 Voor zover NS Vastgoed c.s. aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door het niet in acht nemen van de voorschriften van de Hinderwetvergunning, althans van de Hinderwet, en/of dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld wegens het plegen van inbreuk op hun eigendomsrecht, stelt het hof voorop dat [geïntimeerde] in beginsel niet aansprakelijk is voor de schulden van haar rechtsvoorgang(st)er(s) ter zake van het gebruik van de thans bij NS Vastgoed c.s. in eigendom berustende gronden. De feitelijke stellingen van NS Vastgoed c.s. bieden geen voldoende grondslag bieden voor het aannemen van een uitzondering op voormeld beginsel. NS Vastgoed c.s. hebben immers geen bijzondere omstandigheden gesteld die het oordeel zouden kunnen dragen dat de uit eventuele onrechtmatige handelingen van [naam] in de periode dat hij de éénmanszaak [naam][bedrijf] dreef (van 11 maart 1972 tot 7 maart 1978) voortvloeiende schuld op [geïntimeerde] is overgegaan (HR 3 november 1995, LJN: ZC1865). Het enkele feit dat de onderneming van [naam] is ingebracht in [geïntimeerde] betekent nog niet dat ook een (op dat moment onbekende) schuld uit hoofde van onrechtmatige daad van [naam] is overgegaan op [naam][bedrijf] B.V. Gesteld noch gebleken is dat [naam][bedrijf] B.V. deze schuld van [naam] heeft willen overnemen of dat NS met deze overname heeft ingestemd. Evenmin bieden de stellingen van NS Vastgoed c.s. een voldoende feitelijke grondslag voor de overgang van de op onrechtmatige daad gebaseerde schuld van [naam] op [naam].
3.16 Zelfs indien veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat de vordering uit onrechtmatige daad van NS op de gebruikers van de gronden is overgegaan op NS Vastgoed c.s., geldt derhalve dat de periode waarop de vordering uit onrechtmatige daad, gelet op het gevoerde verjaringsverweer, betrekking zou kunnen hebben, beperkt is tot het tijdvak van 7 maart 1978, zijnde de datum waarop [naam][bedrijf] B.V. (late[geïntimeerde]naam]) is opgericht, tot en met 30 juni 1978, zijnde de datum waarop de bedrijfsactiviteiten ter plaatse - volgens de stellingen van NS Vastgoed c.s.- zijn gestaakt. Dat door [geïntimeerde] in dit tijdvak handelingen zijn verricht waardoor de gronden in kwestie zijn vervuild, is door NS Vastgoed c.s. echter niet, dan wel onvoldoende concreet onderbouwd gesteld.
3.17 Gelet hierop mist grief XIV doel.
3.18 Nu NS ook geen vordering uit onrechtmatige daad op [geïntimeerde] heeft, kan in het midden blijven of een dergelijke vordering - al dan niet via art. 6:251 BW - op NS Vastgoed is overgegaan. Grief I en de daarop gegeven toelichting, waarin NS Vastgoed c.s. stellen dat zij - anders dan door de kantonrechter is overwogen - in de rechten van NS zijn getreden voor wat betreft de aan hen overgedragen emplacementen, kan dan ook bij gebrek aan belang onbesproken blijven.
3.19 Aangezien grief II niet opkomt tegen een rechtsoordeel van de kantonrechter, maar enkel ingaat op de door de kantonrechter gesignaleerde onduidelijkheden in de stellingen van NS Vastgoed c.s., bestaat bij bespreking hiervan geen belang, zodat ook deze grief geen doel treft.
3.20 Grief XV richt zich tegen het dictum en ontbeert zelfstandige betekenis. Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds vervat, dan wel als niet relevant buiten beschouwing worden gelaten.
slotsom
4.1 Het hoger beroep treft geen doel. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter van 18 maart 2008 bekrachtigen. NS Vastgoed c.s. zullen worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten, tarief VI).
De beslissing:
Het gerechtshof:
verklaart NS Vastgoed c.s. niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van 4 september 2007;
bekrachtigt het vonnis van 18 maart 2008 waarvan beroep;
veroordeelt NS Vastgoed c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak vast op € 254,00 aan verschotten en op € 9.789,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H. de Hek en G.T. de Jong en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dinsdag 31 mei 2011 in bijzijn van de griffier.