Beschikking d.d. 24 mei 2011
Zaaknummer 200.076.862
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.H. Broeksema, kantoorhoudende te Zwolle,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Th.H. Meeuwis, kantoorhoudende te Dronten.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 23 september 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van
31 oktober 2007 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, toegewezen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 25 maart 2010 bepaald op € 281,-- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 10 november 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 23 september 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidende verzoek van de man bij de rechtbank tot nihilstelling van de partneralimentatie af te wijzen dan wel de partneralimentatie in goede rechtspraak vast te stellen op een hoger bedrag dan door de rechtbank is opgelegd bij de bestreden beschikking.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 20 december 2010, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw in haar vordering in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans deze vordering als kennelijk ongegrond af te wijzen en haar te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
19 november 2010 met bijlagen van mr. Broeksema en een brief van 14 maart 2011 met een bijlage van mr. Meeuwis.
Ter zitting van 22 april 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw en de man, beiden bijgestaan door hun advocaat.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Partijen zijn [in 1980] met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is [in 2008] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van
31 oktober 2007 in de registers van de burgerlijke stand.
2. Bij de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking is tevens bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te voldoen van € 894,-- per maand. Door indexering bedroeg deze bijdrage in 2010
€ 950,23 per maand.
3. Bij zijn inleidend verzoek van 24 maart 2010, binnengekomen op de griffie van de rechtbank op 25 maart 2010, heeft de man verzocht die bijdrage op nihil te stellen dan wel op een bedrag lager dan € 950,23 per maand. De vrouw heeft tegen dat verzoek verweer gevoerd.
4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op het verzoek van de man beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De vrouw heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
Het geschil
5. Het geschil tussen partijen betreft de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
• de woonlasten;
• de herinrichtingskosten.
De overwegingen
De behoefte van de vrouw
6. Ter zitting van het hof heeft de man zich op het standpunt gesteld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van hem in de kosten van haar levensonderhoud.
7. Bij beschikking van 31 oktober 2007 is een partneralimentatie opgelegd van
€ 894,-- per maand. Uit deze beschikking blijkt dat de man de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud heeft gesteld op € 1.050,-- per maand, zodat in ieder geval op dat moment de behoefte ten minste dat bedrag bedroeg. De beschikking van 31 oktober 2007 is niet door de man aangevochten. In de huidige procedure heeft de man in zijn verzoekschrift in eerste aanleg niet gesteld dat de vrouw geen behoefte meer aan een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud heeft. De man heeft aanpassing van de bijdrage verzocht op grond van zijn draagkracht. Uit de pleitaantekeningen van mr. Meeuwis volgt dat de behoefte van de vrouw vervolgens ter zitting in eerste aanleg wel zijdelings aan de orde is gesteld. In de bestreden beschikking is de behoefte van de vrouw aan een bijdrage door de rechtbank aangenomen. De vrouw mocht er in hoger beroep dan ook op vertrouwen - gelet op de proceshouding van de man - dat haar eerder vastgestelde behoefte niet nader onderbouwd hoefde te worden. Door eerst ter zitting in hoger beroep de behoefte van de vrouw opnieuw aan de orde te stellen zonder daarbij nieuwe omstandigheden aan te voeren, laat staan te onderbouwen, is de man daarmee gelet op de goede procesorde te laat. Het hof is dan ook van oordeel dat de behoefte van de vrouw thans vaststaat, zodat zij niet gehouden is die behoefte in dit stadium van deze procedure nader te onderbouwen.
De woonlasten
8. De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat bij het bepalen van de draagkracht van de man niet zowel met zijn lasten ter zake de echtelijke woning als met de lasten van de door hem gehuurde woning rekening dient te worden gehouden. Zij wijst erop dat zij de echtelijke woning op 29 januari 2010 aan de man ter beschikking heeft gesteld, zodat hij vanaf die datum de mogelijkheid heeft om die woning te bewonen. Subsidiair stelt de vrouw dat de door de rechtbank in aanmerking genomen huur van € 1.250,-- per maand een huurbedrag inclusief gas, water en elektriciteit is. De kale huurprijs bedroeg € 1.050,-- per maand. Nu er nog twee andere personen in de woning wonen die dienen bij te dragen in de woonlasten, kan volgens de vrouw slechts rekening worden gehouden met een bedrag van € 350,-- per maand aan huurlasten. Ter zitting is gebleken dat de man inmiddels is verhuisd en stelt dat hij thans een huur heeft van € 700,-- per maand. Aangezien de man geen stukken van zijn nieuwe huurwoning heeft overgelegd, is de vrouw van mening dat ervan moet worden uitgegaan dat de huur van de man niet meer bedraagt dan het deel dat reeds in de bijstandsnorm begrepen is, rekening houdend met het feit dat de man ook thans huisgenoten heeft die geacht kunnen worden een deel van de huur te dragen.
9. Het hof begrijpt de grieven van de vrouw aldus dat zij primair van mening is dat niet met dubbele woonlasten rekening dient te worden gehouden en dat zij subsidiair meent dat tot de verhuizing van de man naar zijn huidige woning een bedrag van € 350,-- aan huurlasten in aanmerking moet worden genomen en daarna een bedrag van € 207,-- per maand, zijnde het bedrag dat als woonkostencomponent in de bijstandsnorm is begrepen.
10. Het hof zal daarom eerst beoordelen of het gelet op de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw redelijk is dat hij dubbele woonlasten heeft. Vaststaat dat de vrouw de echtelijke woning op 29 januari 2010 heeft verlaten. De man had derhalve vanaf die datum de beschikking over de echtelijke woning. Volgens hem heeft de vrouw de woning echter in vervuilde en verwaarloosde staat achtergelaten, waardoor hij eerst schoonmaak- en herstelwerkzaamheden diende te verrichten teneinde de woning bewoonbaar dan wel verkoopgeschikt te maken. Hoewel de vrouw betwist dat zij de woning heeft verwaarloosd en vervuild, heeft zij niet weersproken dat een aantal herstelwerkzaamheden moest worden verricht. In hetgeen de man heeft aangevoerd ziet het hof echter onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de woning zoveel gebreken vertoonde dat deze gedurende een lange periode na 29 januari 2010 in het geheel niet meer bewoonbaar zou zijn. De man heeft immers aangevoerd dat er schoonmaakwerkzaamheden moesten worden verricht, dat er geverfd moest worden en voorts dat onder meer de vriezer en de magnetron kapot waren. Weliswaar heeft de man een overzicht overgelegd van begrote kosten, maar daarop worden tevens werkzaamheden vermeld - zoals het verwijderen van asbest - die niet aan de door de man gestelde handelingen van de vrouw kunnen worden toegerekend en die niet aan bewoning van de woning in de weg staan. Het hof acht het in het licht van de onderhoudsplicht van de man dan ook niet redelijk dat hij gedurende een te lange periode dubbele woonlasten opvoert. Wel is het hof van oordeel dat de man een bepaalde periode moet worden gegund om de noodzakelijke werkzaamheden te verrichten. Het hof acht een periode van ongeveer drie maanden voldoende om die werkzaamheden te verrichten. Daarom zal het hof tot 1 juli 2010 rekening houden met zowel de lasten van de echtelijke woning als een bedrag aan huurlasten aan de zijde van de man. Vanaf 1 juli 2010 zal slechts rekening worden gehouden met de lasten van de echtelijke woning, aangezien de man wordt geacht tot die datum voldoende tijd te hebben gehad om de woning bewoonbaar te maken. Het hof zal tot 1 juli 2010 de hypotheek niet in het brutotraject van de draagkrachtberekening opnemen, aangezien de man tot die datum geen recht op hypotheekrenteaftrek had. Nu de man geacht wordt vanaf 1 juli 2010 in de echtelijke woning te wonen, zal het hof vanaf die datum wel rekening houden met de hypotheekrenteaftrek en de hypotheek derhalve in het brutotraject in de berekening opnemen.
11. Vervolgens is de vraag aan de orde welk bedrag aan huur in aanmerking moet worden genomen in de periode van 25 maart 2010 tot 1 juli 2010. Vaststaat dat de man in de betreffende periode een bedrag van in totaal € 1.250,-- per maand aan huur betaalde. Dit bedrag betreft de huur inclusief gas, water en elektriciteit. Uitgangspunt is dat rekening wordt gehouden met de kale huur, derhalve zonder de kosten voor de nutsvoorzieningen. Deze kale huur bedraagt € 1.050,-- per maand, zodat dat bedrag als uitgangspunt heeft te gelden. De vrouw heeft gesteld dat de man met twee huisgenoten in de huurwoning verbleef, die beiden een eigen inkomen hebben, zodat de huurlasten over die drie personen verdeeld moeten worden. De man heeft deze stelling betwist, maar hij heeft geen duidelijkheid gegeven over het aantal personen met wie hij de huur wel deelde. De man heeft wel bevestigd dat er meerdere personen in de huurwoning woonden. Het hof is daarom van oordeel dat de huur over drie personen verdeeld dient te worden, zodat tot 1 juli 2010 een bedrag van (€ 1.050,-- / 3 =) € 350,-- per maand aan huurlasten in aanmerking genomen zal worden. Voor zover de man heeft gesteld dat hij aanvankelijk alleen in de huurwoning woonde, is gebleken dat dit de periode betrof voorafgaande aan de ingangsdatum van de wijziging van de partneralimentatie. Het hof gaat daar derhalve aan voorbij.
12. De man heeft verder nog gesteld dat hij is verhuisd en thans een huur betaalt van
€ 700,-- per maand. Deze verhuizing heeft plaatsgevonden op 1 januari 2011. Zoals hiervoor reeds is overwogen, zal het hof vanaf 1 juli 2010 geen rekening meer houden met enig bedrag aan huurlasten, zodat de door de man gestelde nieuwe huur buiten beschouwing zal worden gelaten.
De herinrichtingskosten
13. De rechtbank heeft in de aan de bestreden beschikking gehechte draagkrachtberekening rekening gehouden met een bedrag van € 125,-- per maand aan aflossing van een voor herinrichtingskosten afgesloten lening. De vrouw is van mening dat met die aflossing geen rekening dient te worden gehouden. Zij betwist dat de door de man gestelde lening van € 42.500,-- mede tot doel had om de herinrichting te financieren.
14. Het hof overweegt hieromtrent dat een lijst is overgelegd waaruit blijkt dat partijen afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de verdeling van de inboedel van de echtelijke woning. Uit die verdeling volgt dat de vrouw onder meer het bed en de eethoek toebedeeld heeft gekregen. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat toen de man de echtelijke woning verliet alle inboedelgoederen bij haar zijn gebleven. Het is derhalve aannemelijk dat de man inboedelgoederen heeft moeten aanschaffen, ook al heeft de man niet de precieze hoogte van de door hem voor de aanschaf van de inboedel gemaakte kosten onderbouwd. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de man niet heeft aangetoond dat hij die herinrichtingskosten door middel van een lening heeft moeten financieren, maar zij heeft daarnaast niet gesteld dat de man over zodanige financiële middelen beschikte waaruit hij de kosten had kunnen voldoen, zodat hij geen lening hoefde aan te gaan. Gelet daarop en gelet op de hoogte van het inkomen van de man en voorts rekening houdend met de dubbele woonlasten die hij heeft gehad, acht het hof het aannemelijk dat de herinrichtingskosten zijn gefinancierd uit een deel van de lening van de man. Het hof is daarom met de rechtbank van oordeel dat in de draagkrachtberekening een bedrag van € 125,-- per maand aan aflossing van de herinrichtingskosten dient te worden opgenomen.
Werkelijke verwervingskosten
15. De vrouw heeft ter zitting aangevoerd dat de door de rechtbank in aanmerking genomen verwervingskosten te hoog zijn. Zij wijst erop dat de man in de echtelijke woning in [woonplaats] kan wonen, waardoor de reisafstand naar zijn werk in [adres] slechts 6 à 7 kilometer zou zijn.
16. Het hof overweegt hieromtrent dat de vrouw in haar beroepschrift geen grief heeft gericht tegen de in de draagkrachtberekening opgenomen verwervingskosten. Gelet op de omstandigheid dat zij zich reeds in haar beroepschrift op het standpunt heeft gesteld dat de man in de echtelijke woning zou kunnen wonen, had het op haar weg gelegen dit punt ook al daar aan de orde te stellen. Nu zij daarover eerst ter zitting van het hof heeft geklaagd, heeft de man onvoldoende de gelegenheid gehad zich hiertegen te verweren zodat het hof dit punt van de vrouw als in strijd met de goede procesorde ingebracht, passeert. Bovendien heeft zij niet gesteld welk bedrag aan verwervingskosten de man zou hebben wanneer hij in de echtelijke woning zou wonen, terwijl vaststaat dat de man ook wanneer hij vanuit de echtelijke woning naar zijn werk reist enig bedrag aan verwervingskosten heeft.
17. Gelet op het voorgaande zal het hof in de berekening een bedrag van € 132,-- per maand aan verwervingskosten opnemen, zoals ook de rechtbank heeft gedaan.
De berekening van de draagkracht
18. Gelet op het voorgaande en gelet op de overige niet-betwiste bedragen, zoals die blijken uit de aan de bestreden beschikking gehechte draagkrachtberekening, wordt de draagkracht van de man als volgt berekend. Hierbij heeft het hof anders dan de rechtbank wel een bedrag aan ziektekosten in de berekening opgenomen. Daarbij heeft het hof aansluiting gezocht bij de draagkrachtberekening behorend bij de beschikking van 31 oktober 2007.
Periode van 25 maart 2010 tot 1 juli 2010 (tarieven januari 2010)
Loon volgens jaaropgave € 43.321
- € 6.092 schijf 33,45%
- € 6.094 schijf 41,95%
- € 4.445 schijf 42,00%
Inkomensheffing box 1 € 16.630
Inkomen voor aftrek inkomensheffing € 43.321
Inkomensheffing € 16.630
Heffingskorting en standaard heffingskorting € 3.466 -
Verschuldigde inkomensheffing € 13.164 -
Besteedbaar inkomen per jaar € 30.157
Besteedbaar inkomen per maand € 2.513
Bijstandsnorm inclusief vakantiegeld € 909
Kale huur € 350
Hypotheekrente (niet aftrekbaar) € 441 +
Forfait overige eigenaarslasten € 106 +
Af: 'gemiddelde basishuur' € 207 -
Woonlasten € 690 +
Nominale premie basisverzekering ZVW € 153
Af: in bijstandsnorm begrepen deel ZVW € 44 -
Ziektekosten € 109 +
Werkelijke verwervingskosten € 132 +
Herinrichtingskosten € 125 +
Draagkrachtloos inkomen € 1.965 -
Draagkrachtruimte € 548
19. Van de draagkrachtruimte is 60%, derhalve € 329,-- per maand, beschikbaar voor alimentatie ten behoeve van de vrouw. De man is derhalve, gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende het fiscale voordeel, in staat een bijdrage van € 567,-- bruto per maand te voldoen. Het hof zal bepalen dat de man die bijdrage in de periode van 25 maart 2010 tot 1 juli 2010 dient te voldoen.
Periode vanaf 1 juli 2010 (tarieven juli 2010)
Loon volgens jaaropgave € 43.321
Eigenwoningforfait € 1.095
Rente en kosten van (hypothecaire) schulden € 5.294 -
Belastbare inkomsten uit eigen woning € 4.199 -
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 39.122
- € 6.094 schijf 33,45%
- € 6.091 schijf 41,95%
- € 2.681 schijf 42,00%
Inkomensheffing box 1 € 14.866
Inkomen voor aftrek inkomensheffing € 43.321
Inkomensheffing € 14.866
Heffingskorting en standaard heffingskorting € 3.466 -
Verschuldigde inkomensheffing € 11.400 -
Besteedbaar inkomen per jaar € 31.921
Besteedbaar inkomen per maand € 2.660
Bijstandsnorm inclusief vakantiegeld € 913
Hypotheekrente (aftrekbaar) € 441 +
Forfait overige eigenaarslasten € 106 +
Af: 'gemiddelde basishuur' € 207 -
Woonlasten € 340 +
Nominale premie basisverzekering ZVW € 153
Af: in bijstandsnorm begrepen deel ZVW € 44 -
Ziektekosten € 109 +
Werkelijke verwervingskosten € 132 +
Herinrichtingskosten € 125 +
Draagkrachtloos inkomen € 1.619 -
Draagkrachtruimte € 1.041
20. Van de draagkrachtruimte is 60%, derhalve € 625,-- per maand, beschikbaar voor alimentatie ten behoeve van de vrouw. De man is derhalve, gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende het fiscale voordeel, in staat een bijdrage van € 1.077,-- bruto per maand te voldoen. Aangezien de vrouw niet om een hogere bijdrage heeft verzocht dan de in de echtscheidingsbeschikking vastgestelde bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 894,--, die door indexering in 2010 € 950,23 per maand bedroeg, is die bijdrage de bovengrens van de vast te stellen bijdrage. Het hof zal daarom bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2010 een bijdrage van € 950,23 per maand dient te voldoen.
Kostenveroordeling
21. De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van beide procedures. Het hof ziet in het door de man met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Derhalve zullen, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de kosten van het geding in beide instanties worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Slotsom
22. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
wijzigt de beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van
31 oktober 2007 en bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 25 maart 2010 op € 567,-- bruto per maand en vanaf 1 juli 2010 op € 950,23 bruto per maand;
bepaalt dat deze bijdragen, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in beide instanties draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, R. Feunekes en E.H. Schijven-Bours en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2011 in bijzijn van de griffier.