ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7256

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.061.650-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het recht op omgang tussen vader en kind in het kader van een complexe echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 mei 2011 een beschikking gegeven in hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. drs. H.M.A.W. Erven, heeft een wijzigingsverzoek ingediend, waarin zij verzoekt om de zorg- en contactregeling voor de duur van een jaar op te schorten. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Flantua, heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat dit negatieve gevolgen heeft voor het kind. De vader heeft aangegeven dat hij zijn kind sinds januari 2011 niet meer heeft gezien, en er zijn zorgen over de ontwikkeling van het kind, dat in een negatieve spiraal zit en last heeft van een loyaliteitsconflict.

Het hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling schadelijk is voor het kind en dat forensische mediation niet geschikt is in deze situatie. De vader is geadviseerd om hulp te zoeken om zijn frustraties en boosheid te verwerken, zodat de relatie met zijn kind in de toekomst kan verbeteren. Het hof heeft uiteindelijk besloten om het recht van de vader op omgang met het kind voor de duur van een jaar te schorsen, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Dit besluit is genomen in het belang van het kind, dat momenteel behoefte heeft aan rust en stabiliteit.

De beschikking is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is gebaseerd op de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de betrokken gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg Flevoland. Het hof heeft de zorgen van alle betrokken partijen, inclusief de moeder, de vader, de Raad en BJZ, in overweging genomen bij het nemen van deze beslissing.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 mei 2011
Zaaknummer 200.061.650
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. H.M.A.W. Erven, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Flantua, kantoorhoudende te Lelystad.
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
gevestigd te Lelystad,
hierna te noemen: BJZ.
De inhoud van de tussenbeschikking van 23 december 2010, zoals bij partijen voldoende bekend, wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Bij de voornoemde tussenbeschikking heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak aangehouden alvorens een definitieve beslissing over de omgangsregeling tussen de vader en [kind] te nemen. Het hof heeft daarbij een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. Het hof heeft aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) opgedragen te rapporteren over de ontwikkelingen met betrekking tot de communicatie tussen de ouders en het verloop van de contacten tussen de vader en [kind].
Het hof heeft kennisgenomen van het rapport van de raad van 15 maart 2011, een brief van 25 maart 2011 en een brief met bijlagen van 12 april 2011, beide afkomstig van mr. Erven.
Ter zitting van 14 april 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, de vader en zijn advocaat, namens de raad mevrouw Jager, en namens BJZ de heer Ghiraw (de gezinsvoogd).
De beoordeling
Wijziging van eis
1. Bij brief van 25 maart 2011 heeft mr. Erven namens de moeder het verzoek in hoger beroep gewijzigd, in die zin dat zij verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de zorg- en contactregeling (hierna: de omgangsregeling) tussen de vader en [kind] voor de duur van een jaar wordt opgeschort.
2. De advocaat van de vader heeft ter zitting aangegeven niet op de hoogte te zijn van het wijzigingsverzoek en bezwaar te maken tegen de wijziging.
3. De advocaat van de moeder heeft het wijzigingsverzoek niet aan de advocaat van de vader toegezonden, omdat de advocaat van de vader vóór de tussenbeschikking van 23 december 2010 heeft laten weten niet langer de belangen van de vader te behartigen. Ter zitting heeft de advocaat van de vader kennis genomen van de brief van mr. Erven van 25 maart 2011 en alsnog zijn inhoudelijke standpunt ten aanzien van het wijzigingsverzoek kenbaar kunnen maken.
4. Anders dan de vader acht het hof de wijziging van het verzoek van de zijde van de moeder in de onderhavige zaak toelaatbaar en niet in strijd met de goede procesorde, nu daarmee aanpassing wordt beoogd aan later voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden. De wijziging van het verzoek strekt ertoe te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat -indien dan nog mogelijk- een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen.
De huidige situatie
5. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is het volgende naar voren gekomen.
6. De duur van de ondertoezichtstelling is met ingang van 8 februari 2011 opnieuw verlengd met een jaar.
7. De raad heeft in zijn rapport van 15 maart 2011 geadviseerd om een omgangregeling vast te stellen die stap voor stap wordt opgebouwd, zodat de vader de kans krijgt om het geschade vertrouwen van [kind] te herstellen. De opbouw kan alleen plaatsvinden als de afspraken goed worden nagekomen. Voorwaarde hiervoor is dat -gelet op het feit dat de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt- de communicatie met de gezinsvoogd in goede orde dient te verlopen.
8. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij tot zijn teleurstelling [kind] begin januari 2011 voor het laatst heeft gezien. Al eerder (namelijk tussen september en november 2010) is een aantal omgangsafspraken niet doorgegaan. De vader is van mening dat het niet doorgaan van de omgangsafspraken te wijten is aan de houding van BJZ en aan miscommunicatie. Hij stelt dat BJZ geen rekening houdt met zijn vijfwekelijkse werkrooster en dat het invullen van de omgang niet overgelaten dient te worden aan BJZ. De vader is van mening dat er omgang dient plaats te vinden tussen hem en [kind], maar onder begeleiding van een andere instantie. Tevens is namens de vader forensische mediation als optie om de communicatie te verbeteren genoemd.
9. De gezinsvoogd heeft namens BJZ naar voren gebracht dat iedereen het er over eens is dat er omgang zou moeten plaatsvinden tussen de vader en [kind], maar dat het in de praktijk niet uitvoerbaar is gebleken en dat omgang op dit moment zelfs zeer schadelijk is voor [kind]. Volgens de gezinsvoogd is de oorzaak van het stilleggen van de omgang gelegen in de slechte communicatie met de vader. De vader weigert op gesprek te komen, maakt post niet open en is verbaal agressief. Ook de twee voorgaande gezinsvoogden zijn op de vader stukgelopen, omdat samenwerking met hem niet mogelijk was. De gezinsvoogd heeft ter zitting aangegeven ervan overtuigd te zijn dat er geen sprake is van onwil van de zijde van de vader, maar van onmacht. Belangrijk is dat de vader eerst zelf hulp zoekt, zodat de omgangsregeling tussen hem en [kind] op termijn wel kans van slagen heeft. Vaststaat dat [kind] behoefte heeft aan omgang met zijn vader, maar dat het op deze manier schadelijk is voor zijn ontwikkeling.
10. De raad heeft ter zitting, vanwege de veranderde situatie, zijn eerder in de rapportage verwoorde standpunt met betrekking tot de omgangsregeling gewijzigd. Het doel van de ondertoezichtstelling was om een verbetering in de communicatie tussen de ouders te bewerkstelligen, echter de strijd heeft zich nu ook uitgebreid naar BJZ. Het is zorgelijk dat de relatie tussen de vader en BJZ niet goed is en dat de communicatie tussen de ouders nog steeds erg slecht is. Een omgangsregeling met een duidelijke opbouw acht de raad gezien het verloop in de afgelopen maanden en het gebrek aan communicatie niet (meer) in het belang van [kind]. Gelet op het feit dat [kind] beschadigd is, dient omgang alleen plaats te vinden wanneer er geen teleurstellingen meer zullen zijn. De kans daarop is echter in ieder geval op dit moment zeer klein. De raad heeft daarom geadviseerd om de omgang tijdelijk stil te leggen. Forensische mediation acht de raad in de onderhavige zaak niet geschikt. De raad acht het van belang dat de vader eerst zelf hulp gaat zoeken.
11. De moeder heeft naar aanleiding van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht aangegeven dat zij forensische mediation niet als oplossing ziet. Zij stelt dat de vader wel steeds toezegt mee te werken, maar dit uiteindelijk niet doet. Daarnaast heeft zij aangegeven vier jaar lang op alle mogelijke manieren te hebben meegewerkt aan omgang tussen de vader en [kind], maar dat het een keer ophoudt. De vader legt voortdurend de schuld bij anderen neer. Alle gebeurtenissen van de afgelopen tijd hebben grote invloed op [kind]. Hij is de laatste tijd zelfs bang voor zijn vader. De moeder is van mening dat het belangrijk is dat [kind] een periode van rust krijgt, zodat het op school weer beter zal gaan en hij weer meer vertrouwen in zichzelf kan krijgen.
Het oordeel van het hof
12. Het hof overweegt als volgt. Duidelijk is geworden dat er voor iedereen een onwerkbare en zeer gespannen situatie is ontstaan. De communicatie tussen de ouders is sinds de tussenbeschikking geenszins verbeterd en daarnaast is de communicatie tussen de vader en de huidige gezinsvoogd ook misgelopen. Ook al heeft de vader aangegeven dat de oorzaken van conflicten niet bij hem liggen, vaststaat dat de belangen van [kind] hierdoor herhaaldelijk in het gedrang zijn gekomen. De stelling van de advocaat van de vader ter zitting 'dat het er op lijkt dat de twee heren (de vader en de gezinsvoogd) elkaar hebben gevonden om met elkaar over van alles te steggelen', vindt geen steun in de feiten. De vader heeft niet weersproken dat zijn vijfwekelijkse werkrooster al jaren bestaat. Bovendien zijn er inmiddels drie gezinsvoogden betrokken geweest, waarbij het bij de derde gezinsvoogd al binnen drie maanden opnieuw is misgelopen. Daarnaast zijn er vele andere hulpverleningsinstanties in de afgelopen jaren bij de communicatie tussen de ouders betrokken geweest.
13. Het hof is met BJZ van oordeel dat het in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid is van de ouders om zich in te zetten om in het belang van het kind weer tot een goede communicatie te komen. In het kader van de ondertoezichtstelling is geprobeerd om door tussenkomst van BJZ de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de omgangsregeling goed te laten verlopen. Het feit dat nu vooral de communicatie tussen de vader en BJZ is verslechterd, doet aan eerder genoemd uitgangspunt niets af.
14. Het hof acht forensische mediation in de onderhavige zaak niet geschikt, aangezien het niet de bedoeling is om in dat kader individuele onderzoeken naar de ouder of het kind te doen. Bovendien is het hof van oordeel dat een dergelijk onderzoek onder de huidige omstandigheden niet in het belang van [kind] zal zijn.
15. Doorslaggevend bij het nemen van een definitieve beslissing over de omgangsregeling in de onderhavige zaak is het belang van [kind]. Iedereen (vader, moeder, BJZ, de raad) is het er over eens dat [kind] de dupe is van de ontstane patstelling. Er zijn op dit moment veel zorgen over [kind]. Op school gaat het niet goed en hij zit in een negatieve spiraal. [kind] houdt zeer veel van zijn vader en zijn moeder en zou het liefste willen dat ze weer samen zouden zijn. Door alle gebeurtenissen in de afgelopen jaren heeft [kind] last van een ernstig loyaliteitsconflict. [kind] heeft zelf aangegeven dat hij op dit moment even geen omgang met zijn vader wil. Het hof acht het zorgelijk dat de vader bij de raad heeft aangegeven [kind] 'een huilebalk' en een 'lastpak' te vinden en dat hij '[kind] zo niet meer leuk vindt'. [kind] heeft erg veel last (gehad) van de onregelmatige omgangsregeling, waardoor hij gekwetst is en zijn vertrouwen in vader ernstig is geschaad.
16. In het huidige klimaat van wantrouwen en boosheid van de vader ten opzichte van BJZ en gezien de zeer slechte communicatie tussen de ouders, zal een omgangsregeling tussen de vader en [kind] een bijzonder kleine kans van slagen hebben, met alle risico's vandien op verdere beschadiging van [kind]. Gelet op al het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de huidige situatie noopt tot afwijking van de eerder in de tussenbeschikking ingeslagen weg en zal het daarom het recht op omgang voor een jaar schorsen. Het hof beseft dat de vader zeer betrokken is bij [kind] (en twee jaar alleen voor [kind] heeft gezorgd) en dat ook [kind] veel houdt van zijn vader. In 2009 is [kind] door BJZ nogal plotseling uithuisgeplaatst, waardoor de vader een grote klap te verwerken heeft gekregen. Het hof heeft ter zitting geconstateerd dat de vader nog erg gefrustreerd en boos is over het verleden. Het hof wil de vader op het hart drukken dat het van groot belang is -om de relatie tussen hem en [kind] voor de toekomst veilig te stellen- dat hij de komende periode benut om hulp te zoeken om zijn gevoelens van frustratie en boosheid een plaats te kunnen geven. Hopelijk lukt het de vader om onder de huidige omstandigheden zijn belang opzij te zetten en het belang van [kind] voorop te stellen en [kind] (die het op dit moment heel moeilijk heeft) een periode van rust te gunnen, zodat ze in de toekomst weer op een positieve manier met elkaar kunnen omgaan.
De slotsom
17. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bepaalt dat het recht van de vader op omgang met de minderjarige [kind], geboren [in 2001], voor de duur van een jaar wordt geschorst;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, D.J. Keur en J.G. Idsardi, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
19 mei 2011 in bijzijn van de griffier.