ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7255

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.049.151-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van partner- en kinderalimentatie na echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vrouw tot vaststelling van partner- en kinderalimentatie na haar echtscheiding van de man. De vrouw, van Filippijnse afkomst, had de kinderen zonder medeweten van de man naar de Filippijnen gebracht, wat leidde tot een geschil over de alimentatieverplichtingen. De rechtbank Zwolle-Lelystad had zich eerder onbevoegd verklaard, waarna de vrouw in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was, gezien de laatste gewone verblijfplaats van partijen in Nederland. Het hof beoordeelde de verzoeken aan de hand van zowel Nederlands recht als het Filippijnse recht, waarbij het hof concludeerde dat de gedragingen van de vrouw jegens de man zodanig grievend waren dat van de man niet kon worden gevergd dat hij partneralimentatie betaalde. Voor de kinderalimentatie werd vastgesteld dat de behoefte van de kinderen, die in de Filippijnen wonen, lager was dan door de vrouw was gesteld. Uiteindelijk werd de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 227,- per kind per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking d.d. 26 mei 2011
Zaaknummer 200.049.151
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[verzoekster],
wonende [te woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.A. Rispens, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B. Eskes, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 23 september 2009 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, zich onbevoegd verklaard tot kennisneming van de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren [in 2002], [kind 2], geboren [in 2004], [kind 3], geboren [in 2008], en tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 23 november 2009, heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 23 september 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende haar verzoeken alsnog toe te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 15 januari 2010, heeft de man het verzoek van de vrouw bestreden en verzocht haar in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep af te wijzen en de beschikking van
23 september 2009 te bekrachtigen, kosten rechtens.
Ter zitting van 7 juli 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de advocaat van de vrouw en de man en zijn advocaat. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgroepen, niet ter zitting verschenen. Mr. Eskes heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de door hem ter zitting overgelegde pleitnotities.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De man en de vrouw zijn [in 2002] met elkaar gehuwd.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Filippijnse nationaliteit.
2. Uit het huwelijk zijn de thans nog minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3] geboren. De man en de vrouw oefenen van rechtswege gezamenlijk het gezag over hen uit. De kinderen hebben de Nederlandse en de Filippijnse nationaliteit.
3. Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 29 april 2009 is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Deze beschikking is op 10 augustus 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4. Daarnaast heeft de rechtbank zich bij die beschikking onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van de man betreffende het hoofdverblijf van de kinderen en is de beslissing ten aanzien van de verzoeken van de vrouw tot het vaststellen van door de man aan haar te betalen de kinder- en partneralimentatie aangehouden.
5. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op de verzoeken van de vrouw beslist zoals hiervoor weergegeven onder 'het geding in eerste aanleg'.
6. De vrouw en de kinderen verblijven op de Filippijnen. De man is woonachtig in Nederland.
De geschilpunten
7. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de rechtsmacht van de Nederlandse rechter;
- het toepasselijke recht;
- de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw;
- de behoefte van de kinderen;
- de behoefte van de vrouw;
- de draagkracht van de man op de volgende punten:
- de woonlasten;
- de te hanteren bijstandsnorm;
- de kosten van de omgangsregeling;
- het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter
8. Vast staat dat partijen hun laatste gewone verblijfplaats in Nederland hadden en dat de man zijn woonplaats nog in Nederland heeft, zodat op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 (Brussel II-bis) de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding.
9. Wanneer aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt met betrekking tot de echtscheiding geldt op grond van artikel 5 sub 2 van de Verordening (EG)
nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 (EEX-vo), dat de Nederlandse rechter eveneens bevoegd is ten aanzien van een verzoek tot het vaststellen van alimentatie dat - zoals in het onderhavige geval - als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure is ingediend. Aldus is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken van de vrouw tot het vaststellen van kinder- en partneralimentatie.
10. Reeds op grond van het voorgaande kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. Het hof zal deze beschikking vernietigen en alsnog beslissen op de verzoeken van de vrouw tot het vaststellen van door de man aan haar te betalen kinder- en partneralimentatie, waartoe hierna het volgende wordt overwogen.
Het toepasselijke recht
11. Het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Haags Alimentatieverdrag 1973, hierna: het verdrag) is van toepassing op onderhoudsverplichtingen voortvloeiend uit familiebetrekkingen, uit bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap. Het bepaalt welk recht van toepassing is op de in art. 1 van het verdrag bedoelde onderhoudsverplichtingen. Op grond van artikel 3 wordt het verdrag toegepast onafhankelijk van de vraag of het daarbij aangewezen recht het recht is van een verdragsluitende staat. Dit brengt mee dat de bij het verdrag aangewezen wet ook van toepassing is indien het de wet van een niet-Verdragsluitende Staat betreft of er in het geheel geen band bestaat met een andere verdragsluitende staat.
12. Op grond van artikel 4 van het verdrag beheerst de interne wet van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde de onderhoudsverplichtingen.
Het voorgaande brengt mee dat bij de beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie Filippijns recht van toepassing is.
13. Met betrekking tot de partneralimentatie geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 4 dat in de Verdragsluitende Staat, waar een echtscheiding is uitgesproken of erkend, de wet welke op die echtscheiding toegepast is, de onderhoudsverplichtingen tussen de gescheiden echtgenoten beheerst. Het voorgaande brengt mee dat bij de beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie Nederlands recht van toepassing is.
14. Het hof zal hierna achtereenvolgens het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie en het verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie beoordelen.
De partneralimentatie
De onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw
15. De man heeft tegen het verzoek van de vrouw primair aangevoerd dat het gedrag van de vrouw jegens hem zodanig grievend en kwetsend is dat van hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd dat hij partneralimentatie betaalt, hetgeen de vrouw heeft weersproken.
16. Het hof overweegt het volgende. Het laatste huwelijksdomicilie van partijen was in Nederland. De man heeft niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld dat de vrouw op enig moment zonder zijn medeweten met hun kinderen is vertrokken naar haar geboorteland de Filippijnen en zich daar met de kinderen heeft gevestigd. Hiermee heeft zij de kinderen aan het gezag van de man onttrokken. Voor zover de vrouw hieromtrent heeft aangevoerd dat zij niet meer rechtmatig in Nederland kon verblijven omdat zij niet meer met de man samenwoonde - nog afgezien van de vraag of dit haar vertrek met de kinderen op dat moment rechtvaardigde -, heeft zij haar stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Immers heeft de vrouw deze stelling op geen enkele wijze gestaafd met bescheiden waaruit blijkt van inspanningen van de vrouw om een verblijfsvergunning te verkrijgen op andere gronden dan haar samenleving met de man (bijvoorbeeld met een beroep op het verblijf van haar minderjarige kinderen in Nederland). Tevens zijn de kinderen bij rechterlijke beslissing in de voorlopige voorzieningenprocedure aan de man toevertrouwd, aan welke beslissing de vrouw geen gevolg heeft gegeven. Het contact tussen de man en de kinderen is gereduceerd tot nihil. Het hof is van oordeel dat de voornoemde gedragingen van de vrouw zodanig grievend zijn jegens de man dat van hem niet meer kan worden gevergd dat hij partneralimentatie aan haar betaalt zodat het hof dit verzoek van de vrouw zal afwijzen.
17. Gelet op het voorgaande kunnen de grieven voor wat betreft de partneralimentatie onbesproken blijven.
De kinderalimentatie
De behoefte van de kinderen
18. Op grond van de Filippijnse familiewet wordt - evenals naar Nederlands recht - de onderhoudsbijdrage bepaald door de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van de onderhoudsplichtige.
19. De vrouw heeft gesteld dat de kinderen een levensstandaard gewend zijn die gebaseerd is op het gezinsinkomen van partijen ten tijde van de samenleving, welk inkomen werd bepaald door het inkomen van de man van € 3.500,- netto per maand. De vrouw heeft de daarmee volgens de Tremanormen corresponderende behoefte van de kinderen gesteld op € 1.025,- per maand voor de drie kinderen samen.
20. De man heeft hier tegenover gesteld dat zijn inkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen € 3.100,- netto per maand bedroeg en dat, aangezien de kinderen op de Filippijnen wonen en de levensstandaard daar lager ligt dan in Nederland, hun behoefte lager is dan door de vrouw is gesteld.
21. Het hof is van oordeel dat de stelling van de vrouw betreffende het inkomen van de man, voldoende is weerlegd met de door de man overgelegde salarisspecificaties. Uit de specificatie van juli 2009 blijkt een netto maandinkomen van (afgerond) € 3.171,-.
22. Het hof is van oordeel dat de Tremanormen niet onverkort kunnen worden toegepast omdat deze zijn gebaseerd op kosten van in Nederland wonende kinderen. Voor wat betreft kinderen die in het buitenland verblijven is het gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van de ouders medebepalend maar de behoefte van de kinderen is tevens afhankelijk van hun feitelijke kosten in het land waar zij verblijven.
23. Het hof is van oordeel dat aannemelijk is dat de kinderen kosten met zich meebrengen maar dat de vrouw de hoogte van die kosten, in totaal € 1.025,- per maand, onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft een behoefteberekening opgesteld maar uit de door haar overgelegde nota's volgt naar het oordeel van het hof niet dat al deze kosten feitelijk worden gemaakt. De door de vrouw overgelegde behoefteberekening is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om het gestelde bedrag te rechtvaardigen.
24. Gelet op het voorgaande zal het hof de behoefte als volgt vaststellen. Volgens de Nederlandse maatstaven bedragen de kosten van de kinderen bij het onder 21 genoemde inkomen afgerond € 906,- per maand oftewel € 302,- per kind per maand (17 punten). Het hof zal op dit bedrag een correctie toepassen in verband met (naar Nederlandse maatstaven) lagere kosten van levensonderhoud op de Filippijnen, hetgeen op zichzelf niet dan wel onvoldoende door de vrouw is weersproken en - aangezien hieromtrent niets anders is gesteld of gebleken - de kosten van de kinderen naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op 75% van de kosten naar Nederlandse maatstaven, zijnde afgerond € 227,- per kind per maand.
De draagkracht van de man
25. De man heeft in eerste aanleg een draagkrachtberekening overgelegd die door de vrouw, behalve voor wat betreft de kosten van de omgang waarover het hof hierna zal oordelen, niet dan wel onvoldoende is weersproken zodat het hof die berekening als uitgangspunt zal nemen.
De woonlasten
26. De man heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de voormalige echtelijke woning is verkocht en dat zijn huidige hypotheeklast ongeveer € 1.000,- per maand bedraagt, zodat het hof daar vanuit zal gaan. Het hof zal daartoe een berekening maken met betrekking tot de periode vóór de verkoop van de echtelijke woning en een berekening met betrekking tot de periode na de verkoop daarvan.
27. Tevens heeft de man gesteld dat bij de berekening van zijn draagkracht ook in aanmerking moet worden genomen dat zijn echtgenote niet in haar levensonderhoud kan voorzien, hetgeen de vrouw heeft weersproken.
28. Voor wat betreft de kosten van de omgangsregeling en de toepasselijke bijstandsnorm overweegt het hof het volgende.
De kosten van de omgangsregeling
29. Het hof is van oordeel dat de door de man gestelde kosten van de omgang niet zijn komen vast te staan. De door de man gestelde kosten zijn onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd terwijl bovendien ter zitting is gebleken dat er feitelijk geen omgang plaatsvindt.
De bijstandsnorm
30. Het hof zal in de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening de bijstandsnorm voor een alleenstaande hanteren aangezien de stelling van de man inhoudende dat zijn echtgenote niet in haar levensonderhoud kan voorzien, hetgeen door de vrouw is betwist, niet dan wel onvoldoende is onderbouwd.
De draagkrachtberekening
31. Gelet op het voorgaande heeft het hof de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekeningen (I en II) gemaakt. Uit die berekeningen volgt dat de man voldoende draagkracht heeft om in de hiervoor onder 24 bepaalde behoefte te voorzien.
Het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen
32. Het hof is van oordeel dat de man zijn - door de vrouw betwiste - stelling inhoudende dat de vrouw een bijdrage kan voldoen in de kosten van de kinderen, niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof overweegt hiertoe dat de enkele stelling van de man dat de vrouw inkomen uit arbeid en/of vermogen geniet, terwijl onweersproken is dat de vrouw gedurende de samenleving van partijen geen eigen inkomsten genoot, zonder nadere onderbouwing, niet aannemelijk is geworden.
De slotsom
33. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren [in 2002], [kind 2], geboren [in 2004], [kind 3], geboren [in 2008] met ingang van datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, op € 227,- per kind per maand;
bepaalt dat deze bijdragen, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi en voorzitter, K.R. Kuiken en H. van Lokven-van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 mei 2011 in bijzijn van de griffier.