ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7155

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002250-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift met betrekking tot uitkeringsformulieren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 6 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1958 en wonende in Nederland, was beschuldigd van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, in de periode van 11 september 2003 tot en met 30 december 2004. De verdachte had in die periode op verschillende formulieren van het Centrum voor Werk en Inkomen en de afdeling Maatschappelijke Diensten van de gemeente valselijk informatie verstrekt over zijn werkzaamheden en inkomsten, met als doel deze geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat hij sinds 26 juni 2003 een uitkering ontving op grond van de Algemene bijstandswet. Door het niet vermelden van zijn werkzaamheden en inkomsten heeft de verdachte de gemeente de mogelijkheid ontnomen om een juiste beoordeling te maken van zijn uitkeringsaanvraag.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het hof heeft de verdachte strafbaar verklaard en de opgelegde straf als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002250-09
Uitspraak d.d.: 6 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 december 2005 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1958],
wonende te [woonplaats],
[adres],
adres in Nederland: [adres], [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 mei 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. R.W.A. Offermanns, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 september 2003 tot en met 30 december 2004 in de gemeente(s) [gemeente 1] en/of [gemeente 2], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten een formulier van het Centrum voor Werk en Inkomen (Aanvraag en inlichtingen Abw) en/of een formulier van de afdeling Maatschappelijke Diensten van de gemeente [gemeente 2] (Rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw), waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van werkzaamheden in dienstbetrekking of als zelfstandige en/of (ontvangen) inkomsten - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk niet (alle) verrichte werkzaamheden en/of (alle) ontvangen inkomsten vermeld en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 september 2003 tot en met 30 december 2004 in de gemeente [gemeente 2], meermalen, telkens een geschrift, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten een formulier van het Centrum voor Werk en Inkomen (Aanvraag en inlichtingen Abw) en een formulier van de afdeling Maatschappelijke Diensten van de gemeente [gemeente 2] (Rechtmatigheidsonderzoeks-formulier Abw), waarop opgave moest worden gedaan onder meer van werkzaamheden in dienstbetrekking of als zelfstandige en (ontvangen) inkomsten - telkens valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk niet alle verrichte werkzaamheden en alle ontvangen inkomsten vermeld en telkens dat formulier ondertekend, telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte ontving sinds 26 juni 2003 een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (sinds 1 januari 2004 de Wet werk en bijstand (Wwb)). In de periode van 11 september 2003 tot en met 30 december 2004 heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door op de formulieren 'Aanvraag en inlichtingen Abw' en 'Rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw' - welke zijn voorzien van zijn handtekening - valselijk niet te vermelden dat hij heeft gewerkt en inkomsten heeft ontvangen. Door aldus de gemeente relevante gegevens te onthouden, heeft verdachte de gemeente de mogelijkheid ontnomen om volledig inzicht te krijgen in de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van (de hoogte van) de aanspraak van verdachte op de uitkering.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 mei 2011 blijkt, dat verdachte eerder ter zake van het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande is het hof - evenals de rechtbank en de advocaat-generaal - van oordeel dat oplegging van een werkstraf van 180 uren passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 6 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.