ECLI:NL:GHARN:2011:BQ6565

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003050-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling in discotheek met werkstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 30 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling, gepleegd op 19 augustus 2007 in een discotheek. De verdachte heeft de benadeelde partij, [benadeelde], meermalen in het gezicht geslagen, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel en psychische gevolgen voor het slachtoffer. De advocaat-generaal had een werkstraf van 40 uur geëist, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, en daarnaast een schadevergoeding van € 343,60 aan de benadeelde partij. Het hof constateerde dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, maar oordeelde dat deze overschrijding niet leidde tot een andere strafmaat. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 343,60, bestaande uit smartengeld en tandartskosten. De benadeelde partij werd in het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-003050-07
Uitspraak d.d.: 30 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 november 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1989],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 januari 2009 en 16 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, en voorts tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 343,60, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijk-verklaring van de benadeelde partij in het overige deel van zijn vordering.
De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.S. ten Doesschate, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2007 in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), één of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of één of meermalen tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 augustus 2007 in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [benadeelde], meermalen in het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling in het uitgaansleven. Het incident vond plaats op de dansvloer van een discotheek, kennelijk onder invloed van alcoholhoudende drank. Verdachte heeft aangever enige malen met de vuist in het gezicht geslagen en daarmee diens lichamelijke integriteit geschonden. Aangever heeft door toedoen van verdachte een bloedneus en gebitschade opgelopen. Ook in psychisch opzicht - zo blijkt uit de vordering van aangever als benadeelde partij - is er sprake geweest van nadelige gevolgen. Voorts is een dergelijk geweldsincident een onaangename ervaring voor degenen die daarvan ongewild getuige zijn.
Het hof heeft tevens gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 maart 2011, waaruit niet blijkt van eerdere justitiecontacten. Verdachte is derhalve aan te merken als "first offender".
Het hof stelt vast dat het thans ter beoordeling staande incident reeds geruime tijd geleden - op 19 augustus 2007, tevens aanvangsdatum van de redelijke termijn - heeft plaatsgevonden. Op 5 december 2007 is hoger beroep ingesteld tegen het door de politierechter op
30 november 2007 gewezen vonnis. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 8 januari 2009. Op die terechtzitting werd de zaak verwezen naar de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad ten behoeve van het horen van een drietal getuigen. Eerst op 16 mei 2011 is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep hervat. Derhalve kan niet worden gesproken van een voortvarende behandeling in de hoger-beroepsfase. Het hof constateert dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, met enkele maanden. Gelet op de aard en omvang van de op te leggen straf volstaat het hof met die enkele constatering.
Alles afwegende acht het hof de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf van na te melden duur een passende afdoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 882,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 343,60. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, door het hof begroot op een bedrag van € 343,60, bestaande uit € 300,- aan smartengeld en € 43,60 aan tandartskosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 343,60 (driehonderddrieënveertig euro en zestig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij in zoverre zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 343,60 (driehonderddrieënveertig euro
en zestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. H. Heins, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 30 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Hielkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.