Gerechtshof Arnhem,
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002544-10
Uitspraak d.d.: 26 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 oktober 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 januari 2011, 7 april 2011 en 12 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde tot gevangenisstraf van 21 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht onder de voorwaarden zoals gesteld in het rapport van Tactus d.d. 16 september 2010. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.W.A. Offermanns, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming en aanvulling van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf en de motivering daarvan.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
Aanvullende overweging omtrent het bewijs
Door de raadsman is ter zitting van het hof ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag aangevoerd, dat verdachte weliswaar de steen in de richting van de auto heeft gegooid, maar dat hij de steen niet gericht op/naar het slachtoffer heeft gegooid. Verdachte heeft niet nagedacht over de mogelijke gevolgen en heeft dus niet de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer aanvaard. Hierdoor kan voorwaardelijk opzet niet worden bewezen. Verdachte dient derhalve van de poging tot doodslag te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijke opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Vast staat dat verdachte een grote, zware steen van korte afstand door de zijruit van de auto heeft gegooid, terwijl hij wist dat er op dat moment iemand op de bijrijdersstoel zat. De steen is door de zijruit gegaan en heeft vervolgens het hoofd van [slachtoffer] geraakt. Hierbij heeft [slachtoffer] letsel opgelopen in zijn gezicht in de vorm van een aantal loszittende tanden, één afgebroken tand en een scheur in zijn bovenlip.
Deze gedragingen van verdachte kunnen onder voornoemde omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Contra-indicaties hiervoor heeft het hof niet aangetroffen. Gelet op vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer].
In samenhang met de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmotivering in het vonnis van de rechtbank acht het hof op grond van voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door een zware steen tegen het hoofd van [slachtoffer] te gooien. Hieraan ging een vechtpartij tussen verdachte aan de ene kant en [slachtoffer] en twee vrienden van hem aan de andere kant vooraf. Verdachte heeft door zijn manier van handelen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] ernstig aangetast. Door het gooien van de steen tegen het hoofd van [slachtoffer] had deze het leven kunnen verliezen.
Het hof heeft bij de straftoemeting - ten nadele van verdachte - in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2011 - meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten, onder meer tot gevangenisstraf. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden wederom de fout in te gaan.
Gelet op het voorgaande is het hof - evenals de rechtbank - van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof zal, gelet op de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft begaan - van de zijde van [slachtoffer] en zijn twee vrienden is voorafgaand aan het feit aanzienlijk geweld uitgeoefend op verdachte, die hieraan onder meer gekneusde ribben en een kneuzing/zwelling in het gelaat overhield - een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf (10 maanden) voorwaardelijk opleggen. Hieraan zal de bijzondere voorwaarde zoals omschreven in het dictum worden verbonden. Het hof beoogt met het opleggen van het voorwaardelijke deel tevens verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan. De straf zoals geëist door de advocaat-generaal doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland te Flevoland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook als die inhouden een meldingsgebod bij Tactus Reclassering Flevoland, en het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt met aanvulling van gronden het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 26 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.