ECLI:NL:GHARN:2011:BQ6232

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.548/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schorsingverzoek kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 januari 2011 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een schorsingsverzoek van de man met betrekking tot de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank had op 9 september 2010 bepaald dat de man € 535,- per kind per maand moest betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen, omdat hij stelde dat zijn financiële situatie na de beschikking was verslechterd en hij in een noodtoestand zou komen te verkeren door de tenuitvoerlegging van de alimentatieverplichting.

Tijdens de zitting op 7 januari 2011 heeft de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.D. Nijenhuis, zijn verzoek toegelicht. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K. ter Haar-Benchaïb, heeft het schorsingsverzoek bestreden. Het hof heeft de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De man heeft aangevoerd dat zijn bedrijfsresultaten tegenvallen en dat hij geen inkomen uit zijn ondernemingen heeft, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij in een noodsituatie zou verkeren.

Het hof concludeerde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat de omstandigheden zodanig waren veranderd dat de uitvoerbaarheid van de beschikking van de rechtbank moest worden geschorst. De man had eerder ingestemd met de alimentatie en het hof oordeelde dat hij had moeten voorzien dat het starten van een onderneming financiële risico's met zich meebrengt. Het hof wees het schorsingsverzoek van de man af, waarbij het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarheid van de beschikking zwaarder woog dan het belang van de man bij schorsing.

Uitspraak

Beschikking d.d. 27 januari 2011
Zaaknummer 200.077.548/02
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in het incident in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het incident,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de vrouw;
advocaat mr. K. ter Haar-Benchaïb, kantoorhoudende te Emmeloord
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 9 september 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, - voor zover hier van belang - bepaald dat de man aan de vrouw € 535,-
per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren [1992] in [geboorteplaats], en [kind 2], geboren [1995] in [geboorteplaats]. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 19 november 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 9 september 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen zoals nader omschreven in het petitum van het beroepschrift. Deze zaak is bij het hof bekend onder nummer 200.077.548/01. De man heeft daarnaast bij wijze van incident verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking te schorsen voor zover het de kinderalimentatie betreft.
De vrouw heeft op 14 december 2010 een verweerschrift tegen het incidentele verzoek ingediend en verzocht het schorsingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 25 november 2010 met bijlagen, een brief van 16 december 2010 met bijlage en twee brieven van 29 december 2010 met bijlagen van mr. Nijenhuis.
Ter zitting van 7 januari 2011 is het schorsingverzoek behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Nijenhuis, en de vrouw, bijgestaan door mr. J.M.M. Pater.
Mr. Nijenhuis heeft pleitnotities in het geding gebracht en daarbij aangegeven dat de daarbij gevoegde bijlagen als te laten stukken buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
Partijen is ter zitting de gelegenheid geboden om na de zitting te proberen om onderlinge overeenstemming te bereiken en het hof binnen één week te berichten of zij tot overeenstemming zijn gekomen waarbij is bepaald dat, voor zover geen overeenstemming is bereikt, het hof uitspraak zal doen. Aan het hof is geen bericht gedaan dat overeenstemming is bereikt.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. De man heeft een brief van 5 januari 2011 bij de griffie van het hof ingediend. Daarbij zijn als bijlagen gevoegd een brief van [instantie], naar het hof begrijpt van 3 januari 2011, en bijbehorende balans en een rekeningafschrift per 31 december 2010.
2. Weliswaar zijn deze stukken niet binnen de termijn van tien dagen voor de zitting in het geding gebracht en heeft de vrouw tegen indiening bezwaar gemaakt, maar het hof zal gelet op de geringe omvang van de stukken en op de aard van deze procedure toch acht slaan op deze stukken.
Het schorsingsverzoek
3. Bij de beschikking waarvan beroep is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 19 oktober 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4. Ter zitting van de rechtbank op 9 maart 2010 heeft de man verklaard het eens te zijn met de door de vrouw verzochte kinderalimentatie van € 535,- per kind per maand. De rechtbank heeft de kinderalimentatie in haar beschikking daarom op dat bedrag bepaald.
5. De man heeft vervolgens in zijn appelrekest incidenteel verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank betreffende de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie te schorsen. Ter zitting heeft de man aangegeven, dat zijn schorsingsverzoek de alimentatie voor [kind 2] betreft en niet die voor de inmiddels meerderjarige [kind 1]. De man heeft zijn verzoek gedaan, omdat volgens hem de feiten na de beschikking zo veranderd zijn dat tenuitvoerlegging van de beschikking een noodtoestand bij hem zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard.
De vrouw is het niet eens met het schorsingsverzoek van de man.
6. De man betoogt dat hij de kinderalimentatie niet langer kan voldoen. Hij stelt dat
na de beschikking is gebleken dat zijn bedrijfsresultaten tegenvallen en dat hij uit de ondernemingen geen inkomen heeft. De man heeft weliswaar enige stukken van zijn ondernemingen ingebracht in dit geding, maar daaruit blijkt onvoldoende, dat hij - zoals hij stelt, maar de vrouw bestrijdt - geen inkomen/winst uit de ondernemingen heeft en hij door het betalen van de kinderalimentatie in een noodtoestand komt te verkeren. Nu het inkomen van de man uit de ondernemingen onvoldoende duidelijk is, is ook onduidelijk of het stoppen van de werkloosheidswetuitkering per 5 december 2010 tot gevolg heeft dat hij de kinderalimentatie niet kan betalen.
De stelling van de man is overigens in tegenspraak met de omstandigheid dat hij een appartement heeft in Shanghai en een woning aanhoudt in Nederland, terwijl hij - naar eigen zeggen - in 2010 maar vier maal in Nederland is geweest.
7. Ook als het hof het door de man gestelde gebrek aan inkomen uit zijn ondernemingen wel aannemelijk zou hebben geacht, dan nog betreft dat bovendien niet een zodanig nieuw feit of omstandigheid ten opzichte van de overeenstemming over de kinderalimentatie ten tijde van de zitting in eerste aanleg en van hetgeen in de procedure bij de rechtbank al aan de orde is geweest, dat het de conclusie zou kunnen rechtvaardigen dat de man door een tenuitvoerlegging van de beschikking in een noodsituatie zal komen te verkeren die hij niet heeft kunnen voorzien. Zoals de man zelf ter zitting van het hof aangaf, is het voor een startende ondernemer niet vreemd als er de eerste jaren nog geen winst wordt gemaakt, maar verlies wordt geleden. Ter zitting in eerste aanleg heeft de man opgemerkt dat het opstarten van een bedrijf alleen maar geld kost. Bij het instemmen met de door de vrouw verzochte kinderalimentatie was de man dan ook bedacht op de (mogelijke) negatieve resultaten van zijn ondernemingen gedurende de eerste jaren. Dat het zo slecht is gegaan met de financiën van de man dat het hem niet is gelukt om een voorziening te treffen om gedurende die eerste jaren van de onderneming die kinderalimentatie te kunnen betalen, is in deze procedure niet aannemelijk geworden, maar zou, indien het wel aannemelijk zou zijn geworden, naar het oordeel van het hof vanwege de voorzienbaarheid ervan niet tot inwilliging van het schorsingverzoek hebben behoren te leiden.
8. De beoordeling van de keuze om een eigen onderneming te starten betreft, zoals de man zelf ook al heeft opgemerkt, een afweging die dient plaats te vinden in de hoofdzaak. De daarover gemaakte opmerkingen zal het hof hier dan ook verder onbesproken laten.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat een noodtoestand is of zal ontstaan ten gevolge van na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die dienen te leiden tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. Het hof is van oordeel dat de man ook overigens niet (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid van de beslissing van de rechtbank zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarheid daarvan. Het hof zal dan ook het schorsingsverzoek van de man afwijzen.
Slotsom
10. Het hof zal het verzoek van de man tot schorsing afwijzen.
De beslissing in het incident
Het gerechtshof:
wijst het schorsingsverzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, B.J.J. Melssen en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 januari 2011 in bijzijn van de griffier.