ECLI:NL:GHARN:2011:BQ6219

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.512
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging verblijfplaats kinderen in het kader van machtiging uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de vader verzocht om de verblijfplaats van zijn kinderen, [kind 1] en [kind 2], te wijzigen in het kader van een lopende machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter had eerder op 22 april 2010 de termijn van de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing met een jaar verlengd. De vader, die samen met de moeder het gezag over de kinderen heeft, wilde dat de kinderen bij hem zouden komen wonen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet bevoegd is om een verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen, aangezien dit alleen kan worden gedaan door Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing en heeft het verzoek tot wijziging van de verblijfplaats van de kinderen afgewezen. De beslissing is genomen op 18 januari 2011 en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking d.d. 18 januari 2011
Zaaknummer 200.070.512
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.J.P. Suringar, kantoorhoudende te Assen,
tegen
Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ,
Belanghebbenden:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.M. Wolff,
2. [belanghebbenden 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders,
3. [belanghebbenden 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 22 april 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, op verzoek van BJZ de termijn van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2], beiden geboren [in 2005], verlengd met ingang van 27 april 2010 tot 27 april 2011, met handhaving van BJZ als gezinsvoogdij-instelling. De kinderrechter heeft tevens de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 27 april 2010 tot 27 april 2011.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 15 juli 2010, heeft de vader verzocht de beschikking van 22 april 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat [kind 1] en [kind 2] onder toezicht worden gesteld van BJZ.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 14 september 2010, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het hoger beroep van de vader strekkende tot vernietiging van de verlenging machtiging uithuisplaatsing te verwerpen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van 7 april 2010, bij het hof ingekomen op 6 augustus 2010, van de pleegouders, een brief van 2 augustus 2010 met bijlagen, een brief van 29 september 2010 en een faxbericht van 29 november 2010 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), een faxbericht van 8 december 2010 van mr. Suringar en een faxbericht van 9 december 2010 van mr. Wolff.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de - inmiddels verbroken - relatie tussen de vader en de moeder zijn [kind 2] en [kind 1] geboren. Alvorens zij uit huis geplaatst werden verbleven [kind 2] en [kind 1] bij de moeder. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 2] en [kind 1]. [kind 2] en [kind 1] verblijven thans in een pleeggezin.
2. BJZ heeft de kinderrechter, bij inleidende verzoeken van 18 maart 2010, verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] en [kind 1] te verlengen voor de duur van een jaar.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de vader richt zich (naar het hof begrijpt) tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] en [kind 1].
4. Bij faxbericht van 8 december 2010 heeft mr. Suringar namens de vader aangegeven af te willen zien van een mondelinge behandeling en het hof verzocht om onderhavige zaak op de stukken af te doen. Alle betrokkenen zijn hiervan op de hoogte gesteld en zowel BJZ als de moeder hebben laten weten ermee te kunnen instemmen dat de zaak op de stukken zal worden afgedaan. Gelet op het vorenstaande zal het hof zonder nadere mondelinge behandeling een beslissing geven.
De overwegingen
5. De vader heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat [kind 1] en [kind 2] onder toezicht worden gesteld van BJZ. Het hof begrijpt uit het beroepschrift van de vader dat de vader de opvoeding en verzorging van [kind 1] en [kind 2] op zich wil nemen en met het hoger beroep wenst te bewerkstelligen dat de kinderen bij hem komen wonen.
6. Voor zover de vader met zijn verzoek heeft bedoeld de door de kinderrechter verleende machtiging tot uithuisplaatsing in stand te houden en in het kader van die machtiging te verzoeken de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen, dient het verzoek van de vader te worden afgewezen nu de wet de rechter niet de mogelijkheid biedt te bepalen waar de kinderen in het kader van de machtiging worden geplaatst.
7. Indien de vader met zijn verzoek heeft beoogd een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te vragen met bepaling dat zij bij hem worden geplaatst, is hij in zijn verzoek niet-ontvankelijk. Gelet op het bepaalde in artikel 1:261 lid 1 BW zijn slechts BJZ, de raad en het openbaar ministerie bevoegd een verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen. Aangezien een ouder op grond van dat artikel niet bevoegd is een machtiging tot uithuisplaatsing te vragen, kan de vader niet worden ontvangen in zijn verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing bij hem.
8. Het vorenstaande brengt mee dat het verzoek in hoger beroep dient te worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof:
wijst het verzoek in hoger beroep af voor zover de vader met zijn verzoek heeft bedoeld zoals in rechtsoverweging 6 hierboven omschreven;
verklaart de vader voor het overige niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing bij hem.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, D.J. Keur en
A. Dijkstra, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 januari 2011 in bijzijn van de griffier.