Beschikking d.d. 18 januari 2011
Zaaknummer 200.054.489
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff, kantoorhoudende te Deventer,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.M. Jongerman, kantoorhoudende te Epe.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 4 november 2009 waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 19 januari 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 4 november 2009 te vernietigen en te bepalen dat de vrouw ingaande 1 april 2009 aan de man in het kader van de gebruikersvergoeding behoort te betalen een bedrag van € 500,- per maand tot aan de dag dat de echtelijke woning is verkocht aan een derde dan wel is toegedeeld aan de vrouw, althans een zodanige beslissing te nemen en een zodanig bedrag te bepalen en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 3 maart 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid dan wel ongegrond verklaring van het beroep van de man met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
Ter zitting van 4 oktober 2010 is de zaak behandeld. Partijen zijn verschenen bijgestaan door hun advocaten.
De beoordeling
Nadere stukken
1. Het hof heeft de brief (met als bijlage een taxatierapport) van mr. Mühlstaff van
1 oktober 2010 geweigerd nu deze niet binnen de in het procesreglement familiezaken gerechtshoven voorgeschreven termijn is ingediend. De strekking van het taxatierapport is niettemin ter zitting van het hof door mr. Mühlstaff voorgelezen en zal als zodanig worden meegenomen, evenals de reactie zijdens de vrouw.
De vaststaande feiten
2. Partijen zijn [in 1987] met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren die inmiddels allebei (jong)meerderjarig zijn.
3. Partijen zijn in 1995 een vennootschap onder firma (vof) aangegaan genaamd [naam]. Het betreft een cafetaria annex lunchroom.
4. De man heeft op of omstreeks 27 april 2009 de echtelijke woning aan het adres plaatselijk bekend als [adres], verlaten. Sindsdien bewoont de vrouw (met de jongste zoon van partijen) de echtelijke woning.
5. De vrouw heeft zich bij verzoekschrift van 8 juni 2009 tot de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, gewend met het verzoek om, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat zij het recht tot gebruik van de echtelijke woning krijgt toegewezen.
6. Bij wege van zelfstandig verzoek heeft de man in eerste aanleg verzocht aan hem ten laste van de vrouw een gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning toe te kennen van € 500,- per maand vanaf 17 april 2009 tot de dag dat de woning juridisch aan de kopers is geleverd.
7. Bij de bestreden beschikking van 4 november 2009 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het zelfstandig verzoek van de man betreffende de gebruiksvergoeding, afgewezen.
8. De echtscheidingsbeschikking is op 24 november 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
9. Het appel van de man jegens de bestreden beschikking heeft betrekking op de gebruiksvergoeding.
De gebruiksvergoeding
10. Ingevolge artikel 1:165 lid 1 BW kan de rechter op verzoek van een echtgenoot bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking voort te zetten tegen een redelijke vergoeding. Na ommekomst van die termijn kan die vergoeding op basis van artikel 3:169 BW worden toegewezen.
11. Gelet op de overwegingen in het lichaam van de bestreden beschikking en de zinsnede in het dictum van die beschikking "wijst het meer of anders gevraagde af", berust de grief van de man dat ten onrechte niet is beslist op zijn zelfstandig verzoek, op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. Het hof zal het verzoek van de man evenwel niet reeds op die grond afwijzen nu de man zich blijkens de toelichting op de grief ook op inhoudelijke gronden niet kan vinden in de beslissing van de rechtbank omtrent de gebruiksvergoeding.
12. De man acht het redelijk dat een vergoeding aan hem wordt toegekend met ingang van de dag van het feitelijk uiteengaan van partijen omdat hij niet deelt in het gebruiksgenot van de woning maar wel mede de lasten draagt. De vrouw acht het niet redelijk een gebruiksvergoeding vast te stellen, waartoe zij onder meer heeft gewezen op haar slechte financiële situatie.
13. Het hof is met de vrouw van oordeel dat de man zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtsverhouding tussen partijen als gewezen echtgenoten wordt mede bepaald door de redelijkheid en billijkheid. De man heeft naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat het, gelet op de omstandigheden van het geval, redelijk is ten laste van de vrouw een gebruiksvergoeding voor de (voormalige) echtelijke woning vast te stellen.
14. Als gesteld en niet weersproken staat in dit verband vast dat de aan de woning verbonden hypotheeklasten ten laste van het bedrijfsresultaat van de vof worden gebracht. Ter zitting van het hof is voorts gebleken dat de man sinds het uiteengaan van partijen feitelijk niet meer werkzaam is in de vof, maar wel een vergoeding uit de vof ontvangt ter hoogte van € 900,- per maand. De vrouw heeft alle werkzaamheden in de vof op zich genomen en heeft daarnaast de zorg voor de jongste zoon van partijen die bij haar woont. De man betaalt geen kinderbijdrage(n). De woning staat sinds enige tijd te koop, aanvankelijk voor een vraagprijs van € 449.000,- maar later verlaagd naar € 398.000,-, terwijl de aan de woning verbonden hypotheekschuld € 440.000,- bedraagt (op 31 december 2008). Dit betekent dat geen sprake is van overwaarde maar van onderwaarde, ook indien van een gemiddelde waarde wordt uitgegaan, waarbij het hof in aanmerking neemt dat gesteld noch gebleken is dat laatstgenoemde vraagprijs niet marktconform is. Aldus zal sprake zijn van een restschuld na verkoop van de woning. De vrouw heeft voorts ter zitting aangegeven, hetgeen door de man niet is betwist, dat het momenteel slecht gaat met de vof. Zij verkeert financieel gezien derhalve in een weinig rooskleurige situatie.
15. De voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden het hof tot de conclusie dat het verzoek van de man om een gebruiksvergoeding terecht is afgewezen door de rechtbank nu daarvoor geen redelijke grond bestaat. Hieraan doet niet af dat de man dubbele woonlasten heeft. Ter zitting van het hof is gebleken dat de man samenwoont in Deventer en dat hij de woonlasten deelt. De man heeft een en ander niet met stukken onderbouwd, zodat reeds daarom zijn huidige financiële situatie niet tot een ander oordeel kan leiden.
De slotsom
16. Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen, voor zover aangevochten.
Proceskostenveroordeling
17. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in zaken als de onderhavige dat de proceskosten worden gecompenseerd aldus dat ieder der gewezen echtgenoten de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 4 november 2009 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat ieder de eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt.
Aldus gegeven door mrs. G. Jonkman, voorzitter, R. Feunekes en E. Groot en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 18 januari 2011 in bijzijn van de griffier.