ECLI:NL:GHARN:2011:BQ6209
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- A.H. Garos
- H. de Hek
- H. van Lokven-van der Meer
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige en de belangen van de ouders
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 20 januari 2011, staat de vraag centraal of de vader vervangende toestemming kan krijgen voor de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren uit een relatie met de moeder. De rechtbank had eerder, op 22 oktober 2009, de vader deze toestemming verleend, maar de moeder heeft hiertegen hoger beroep aangetekend. De moeder verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vader tot erkenning af te wijzen. De vader heeft in zijn verweerschrift het verzoek van de moeder bestreden en tevens incidenteel beroep ingesteld tegen de overweging van de rechtbank dat omgang in de toekomst geen optie is.
Tijdens de zitting op 9 november 2010 zijn beide partijen, hun advocaten en de bijzonder curator verschenen. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de affectieve relatie tussen de ouders en de angst van de moeder voor de vader. Het hof oordeelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn incidenteel beroep, omdat de bestreden beschikking niet over de omgang tussen de vader en het kind heeft beslist. Het hof concludeert dat de erkenning van het kind door de vader de belangen van de moeder en het kind kan schaden. De moeder ervaart grote angst voor de vader, wat een negatieve impact kan hebben op haar vermogen om voor het kind te zorgen.
Het hof vernietigt de eerdere beschikking en wijst het verzoek van de vader tot vervangende toestemming tot erkenning af. De beslissing is genomen met inachtneming van de psychische belasting die de erkenning op de moeder zou hebben en de gevolgen daarvan voor het kind. Het hof benadrukt dat de belangen van het kind voorop staan en dat de erkenning door de vader op dit moment niet in het belang van het kind is.