Beschikking d.d. 20 januari 2011
Zaaknummer 200.064.935
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.G.B. van der Wal, kantoorhoudende te Winschoten,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M.M. Pater, kantoorhoudende te Emmeloord.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 4 februari 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, het verzoek van de man tot het wijzigen van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toegewezen en de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren [in 1998], en [kind 2], geboren [in 1999], met ingang van 28 december 2009 bepaald op € 200,-- per kind per maand. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de vrouw de helft van de therapiekosten alsmede de helft van de orthodontiekosten van [kind 1] zal vergoeden.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 29 april 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 4 februari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te bepalen op nihil, althans een zodanige bijdrage vast te stellen als het hof in goede justitie mocht vermenen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 22 juni 2010, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek van de vrouw af te wijzen, en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
25 november 2010 met bijlagen en een brief van 26 november 2010 met een bijlage van mr. Van der Wal.
Ter zitting van 9 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw en de man, beiden bijgestaan door hun advocaat. Door mr. Pater zijn pleitaantekeningen overgelegd.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. Op 29 en op 30 november 2010 zijn bij het hof voornoemde brieven, gedateerd
25, respectievelijk 26 november 2010, met bijlagen van mr. Van der Wal binnengekomen. Deze stukken zijn in strijd met het procesreglement korter dan tien kalenderdagen voorafgaand aan de zitting door het hof ontvangen. De vrouw heeft echter aangevoerd dat zij wegens psychische klachten niet in staat was de stukken eerder toe te sturen. Gelet op deze bijzondere omstandigheid en daarbij tevens in aanmerking nemende de omvang van de stukken en de omstandigheid dat de bezorging van de post vertraging heeft opgelopen door de stakingen bij TNT, heeft het hof deze brieven met bijlagen wel in de beoordeling betrokken.
De vaststaande feiten
2. Partijen zijn [in 1997] met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn [kind 1] en [kind 2] geboren.
3. Het huwelijk tussen partijen is [in 2000] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 juni 2000 in de registers van de burgerlijke stand.
4. Laatstelijk bij echtscheidingsconvenant van mei 2003 zijn partijen overeengekomen dat de vrouw aan de man een bijdrage in de kosten van de kinderen van in totaal € 75,-- per maand zal voldoen.
5. Bij zijn inleidend verzoekschrift, bij de rechtbank binnengekomen op
28 december 2009, heeft de man verzocht de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te wijzigen en vast te stellen op een bedrag van € 200,-- per kind per maand. Voorts heeft de man de rechtbank verzocht de vrouw te verplichten de helft van de therapiekosten alsmede de helft van de orthodontiekosten van [kind 1] te vergoeden. De vrouw heeft in eerste aanleg geen verweerschrift ingediend.
6. De rechtbank heeft op de verzoeken van de man beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De vrouw heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
De geschilpunten
7. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
• de ontvankelijkheid van het zelfstandig verzoek van de vrouw;
• de omvang van het beroep;
• de draagkracht van de vrouw;
• de veroordeling in de proceskosten.
De overwegingen
De ontvankelijkheid van het zelfstandig verzoek van de vrouw
8. De vrouw heeft bij haar beroepschrift verzocht de door haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op nihil te stellen.
9. Het hof overweegt omtrent dat verzoek het volgende. Artikel 362 Rv verklaart in hoger beroep een aantal artikelen betreffende de behandeling in eerste aanleg van overeenkomstige toepassing. De wetgever heeft in dat artikel echter uitdrukkelijk bepaald dat - anders dan in eerste aanleg - in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan. Nu de vrouw in eerste aanleg niet om nihilstelling van de tussen partijen overeengekomen kinderbijdrage heeft verzocht en zij dat verzoek derhalve voor het eerst in hoger beroep heeft gedaan, is het hof met de man van oordeel dat de vrouw op grond van artikel 362 Rv niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar zelfstandig verzoek.
De behoefte van de minderjarigen
10. Door de vrouw is geen grief gericht tegen de behoefte van de minderjarigen. Het hof stelt deze behoefte daarom op het door de man gevraagde bedrag van € 300,-- per kind per maand.
De omvang van het beroep
11. De man wijst erop dat de grief van de vrouw zich uitsluitend richt op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en niet op de kosten voor therapie en orthodontiekosten van [kind 1], zodat laatstbedoeld onderdeel van de bestreden beschikking intact gelaten dient te worden. Volgens de vrouw dient haar beroepschrift zo te worden opgevat dat het hoger beroep tevens is gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten voor therapie en orthodontie van [kind 1].
12. Het hof is met de man van oordeel dat alleen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de door de vrouw te betalen kinderbijdrage aan het beroep onderhevig is. Het hof overweegt daartoe dat de rechtbank in het dictum van de bestreden beschikking duidelijk in twee afzonderlijke punten heeft beslist op de verzoeken van de man met betrekking tot de door de vrouw te betalen kinderbijdrage en ten aanzien van de door de vrouw te betalen bijdrage in de orthodontie- en therapiekosten van [kind 1]. Gelet hierop had de vrouw in haar grieven duidelijk moeten aangeven dat haar beroep tegen beide beslissingen van de rechtbank was gericht. Nu zij dit niet heeft gedaan en voorts in haar beroepschrift slechts spreekt over de door haar te betalen kinderbijdrage, terwijl de bijdrage in de orthodontie- en therapiekosten door haar niet wordt genoemd, is het hof van oordeel dat haar beroepschrift aldus moet worden opgevat dat het beroep alleen is gericht tegen de beslissing ten aanzien van de kinderbijdrage.
De draagkracht van de vrouw
13. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij geen draagkracht heeft om enige kinderbijdrage te voldoen. Zij wijst daartoe op haar inkomen, de schulden in de huwelijksgemeenschap met haar huidige partner, de woonlasten en de omstandigheid dat zij onlangs is bevallen van een dochter, waardoor haar gezin thans bestaat uit twee minderjarige kinderen waarvoor zij moet zorgen.
14. De vrouw heeft haar jaaropgave over het jaar 2009 in het geding gebracht. Uit die jaaropgave blijkt een inkomen van € 18.386,-- bruto in dat jaar. De vrouw stelt dat zij in dat jaar vergoedingen voor overwerk en onregelmatigheidstoeslag heeft ontvangen. Volgens haar is zij thans niet meer in staat over te werken en op onregelmatige tijden te werken. Zij stelt dat uit de door haar overgelegde salarisspecificaties over de maanden maart, april, juli en oktober 2010 dan ook blijkt dat haar salaris in 2010 is gedaald ten opzichte van het salaris in 2009. De man heeft betwist dat de vrouw niet meer in staat is extra inkomsten te genereren. Gelet op deze betwisting is het hof van oordeel dat de vrouw haar stelling dat haar inkomen in 2010 is gedaald onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkele overleggen van een aantal salarisspecificaties is naar het oordeel van het hof onvoldoende, nu daaruit niet zonder meer blijkt dat de vrouw ook in de overige maanden in 2010 geen overwerk- en onregelmatigheidstoeslagen heeft ontvangen. Het hof zal daarom tot 1 december 2010 uitgaan van het inkomen zoals dat blijkt uit de jaaropgave over 2009.
15. De vrouw heeft daarnaast aangevoerd dat haar werkovereenkomst met ingang van 1 december 2010 is ontbonden en dat zij derhalve vanaf 1 januari 2010 een
WW-uitkering zal ontvangen. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Door de man is niet betwist dat de werkovereenkomst van de vrouw is ontbonden. Gebleken is dat de vrouw een ontslagvergoeding van ongeveer € 8.000,-- zal ontvangen. Een ontslagvergoeding is bedoeld als aanvulling op gederfde inkomsten. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw de vergoeding dient te gebruiken om de maand december 2010 te overbruggen en voorts om vanaf januari 2011 haar WW-uitkering aan te vullen tot het inkomen dat zij in 2009 heeft verworven. Naar het oordeel van het hof moet de vrouw in staat worden geacht met behulp van de ontslagvergoeding ten minste gedurende een half jaar haar inkomen aan te vullen. Nu gesteld noch gebleken is dat zij na ommekomst van die periode niet in staat kan worden geacht haar oude inkomen weer te genereren, ziet het hof geen aanleiding om na een half jaar met een lager inkomen rekening te houden. Gelet hierop zal het hof ook vanaf 1 december 2010 bij de berekening van de draagkracht van de vrouw de jaaropgave over 2009 als uitgangspunt nemen. De stelling dat de ontslagvergoeding door het beslag van het LBIO niet daadwerkelijk aan de vrouw ter beschikking zal worden gesteld, maakt dit niet anders, aangezien het beslag is gelegd ten gevolge van schulden waarmee in het kader van de onderhavige procedure zoals wordt overwogen in rechtsoverweging 17 geen rekening dient te worden gehouden.
16. De partner van de vrouw wordt geacht in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Gelet hierop zal het hof de bijstandsnorm voor een alleenstaande hanteren en zullen de gemeenschappelijke lasten en de gemeenschappelijke toeslagen slechts voor de helft worden opgenomen in de draagkrachtberekening.
17. De vrouw stelt verder dat zij en haar huidige partner tijdens hun huwelijk veel schulden hebben gemaakt en dat zij thans onder begeleiding van de Volks Kredietbank trachten een minnelijke regeling te treffen met de schuldeisers. Volgens de vrouw is er op dit moment geen aflossingscapaciteit en is de kans zeer groot dat binnenkort een aanvraag wordt ingediend om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof is met de man van oordeel dat met deze schulden geen rekening dient te worden gehouden. De schulden zijn immers niet ontstaan tijdens het huwelijk van partijen, maar ten tijde van het huidige huwelijk van de vrouw. Daar komt bij dat de vrouw niet heeft aangetoond dat het noodzakelijk was om de schulden aan te gaan. Het hof is dan ook van oordeel dat de aflossing van de schulden geen prioriteit heeft boven de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Weliswaar wordt thans getracht om een minnelijke regeling met de schuldeisers te treffen, maar het is nog onzeker wat daarvan de uitkomst zal zijn. Voorts is onduidelijk of een eventuele aanvraag van toelating tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegewezen. Het hof zal daarom op dit moment geen rekening met een dergelijk traject houden.
18. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de totale huur voor de woning van de vrouw en haar partner € 480,-- per maand bedraagt en dat zij samen een huurtoeslag van € 240,-- per maand ontvangen. Nu de partner van de vrouw in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, dient de helft van de huur, zijnde
€ 240,-- per maand, en de helft van de huurtoeslag, derhalve € 120,-- per maand aan de vrouw te worden toegerekend. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening houden met die bedragen.
19. De vrouw heeft te kennen gegeven dat zij gelet op de hoogte van haar inkomen weliswaar recht heeft op zorgtoeslag, maar dat haar gezin vanwege een belastingschuld ter zake zorgtoeslag wordt gekort op deze toeslag. Het hof zal met deze korting geen rekening houden, aangezien de belastingschuld is ontstaan doordat het gezin van de vrouw meer zorgtoeslag heeft ontvangen dan waarop het recht had, zodat terugbetaling daarvan dient plaats te vinden. De omstandigheid dat dit wordt verrekend met de huidige te ontvangen zorgtoeslag, dient naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de vrouw te komen.
20. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening houden met alle heffingskortingen waarop zij recht heeft. Anders dan de man stelt, heeft de vrouw naar het oordeel van het hof geen recht op een inkomensafhankelijke combinatiekorting, die vanaf 2009 de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting vervangt, aangezien zij een hoger inkomen genereerde dan haar partner. Wel komt zij in aanmerking voor het kindgebonden budget. Het hof zal met de helft daarvan rekening zal houden, nu de helft daarvan aan de partner van de vrouw dient toe te komen.
De berekening van de draagkracht
21. Gelet op het voorgaande en gelet op de overige, niet-betwiste bedragen zoals deze blijken uit de door de vrouw bij brief van 25 november 2010 overgelegde draagkrachtberekening, wordt de draagkracht van de vrouw aan de hand van de tarieven van januari 2010 als volgt berekend.
Loon volgens jaaropgave 2009 € 18.386
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 18.386
- € 6.092 schijf 33,45%
- € 73 schijf 41,95%
Inkomensheffing box 1 € 6.165
Inkomen voor aftrek inkomensheffing € 18.386
Kindgebonden budget € 506 +
Totale inkomsten € 18.892
Inkomensheffing box 1 € 6.165
Heffingskorting en standaard heffingskorting € 3.321 -
Verschuldigde inkomensheffing € 2.844 -
Besteedbaar inkomen per jaar € 16.048
Besteedbaar inkomen per maand € 1.337
Bijstandsnorm inclusief vakantiegeld € 909
Kale huur € 240
Af: huurtoeslag € 120 -
Af: 'gemiddelde basishuur' € 120 -
Woonlasten € 0 +
Nominale premie basisverzekering ZVW € 104
Verplicht eigen risico € 14 +
Door werkgever ingehouden bijdrage ZVW € 99 +
Af: in bijstandsnorm begrepen deel ZVW € 44 -
Af: zorgtoeslag € 64 -
Ziektekosten € 109 +
Kosten omgangsregeling € 85 +
Draagkrachtloos inkomen € 1.103 -
Draagkrachtruimte € 234
22. Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve € 164,-- per maand, beschikbaar ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen waarvoor de vrouw onderhoudsplichtig is, derhalve voor [kind 1], [kind 2] en de twee kinderen uit het huidige huwelijk van de vrouw. Niet is gebleken dat de twee kinderen uit het huidige huwelijk van de vrouw een andere behoefte hebben dan [kind 1] en [kind 2], zodat de beschikbare draagkrachtruimte van de vrouw gelijkelijk over de vier kinderen dient te worden verdeeld. Aangezien de partner van de vrouw wordt geacht in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, wordt hij tevens in staat geacht voor de helft bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen uit het huwelijk van de vrouw en de partner. Daarom zullen die kinderen slechts voor de helft worden betrokken in de verdeling van de draagkrachtruimte van de vrouw. Gelet hierop is de vrouw in staat voor [kind 1] en [kind 2] een bijdrage van € 55,-- per kind per maand te voldoen.
Slotsom
23. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De veroordeling in de proceskosten
24. De man is van mening dat de vrouw in de proceskosten dient te worden veroordeeld, aangezien zij in eerste aanleg in het geheel niet heeft gereageerd en zij heeft nagelaten het door haar ingestelde hoger beroep op de juiste wijze, althans met verificatoire bescheiden te onderbouwen.
25. Het hof ziet in het door de man met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Derhalve zullen, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar zelfstandige verzoek om nihilstelling van de door haar te betalen kinderbijdrage;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij is bepaald dat de vrouw aan de man een bijdrage in de kosten van de minderjarigen dient te voldoen van € 200,-- per kind per maand;
wijzigt het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant van mei 2003 en bepaalt de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op
[in 1998], en [kind 2], geboren [in 1999], met ingang van
28 december 2009 op € 55,-- per kind per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de man dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, M.P. den Hollander en K.R. Kuiken en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 januari 2011 in bijzijn van de griffier.