Parketnummer: 21-000321-10
Uitspraak d.d.: 26 april 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 19 januari 2010 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adresgegevens].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr P.W.E. Hoezen, advocate te Winterswijk, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde feit. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2008 tot en met 14 januari 2009 in de gemeente Borne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [A-straat]) een hoeveelheid van ongeveer 300, althans een aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 15 september 2008 in de gemeente Dinkelland te Denekamp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [B-weg]) een hoeveelheid van ongeveer 580, althans een aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij, in aanvulling daarop het volgende.
De raadsvrouw heeft betoogd dat geen sprake was van medeplegen, maar van medeplichtigheid (dat overigens niet is tenlastegelegd) omdat verdachte slechts heeft bijgedragen aan de financiering van de hennepkwekerij te Borne. Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van de rol van verdachte geldt dat uit de verklaringen die verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting van de rechtbank van 5 januari 2010 hebben afgelegd, blijkt dat verdachte de kwekerij heeft gefinancierd en dat verdachte verantwoordelijk was voor de organisatorische en het administratieve gedeelte van de kwekerij, terwijl [medeverdachte 1] zich bezig hield met de technische aspecten daarvan. In hoger beroep heeft de verdachte bevestigd dat hij de kwekerij in Borne heeft gefinancierd.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte willens en wetens nauw en bewust met [medeverdachte 1] heeft samengewerkt in de teelt van hennep te Borne. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Voor medeplegen is vereist nauwe en bewuste samenwerking, hetgeen ook kan blijken uit gezamenlijke uitvoeringshandelingen.
Uit hetgeen het hof hiervoor heeft geconstateerd ten aanzien van de rol van verdachte leidt het hof af dat verdachte met zijn hiervoor beschreven rol welbewust een wezenlijke (en niet ondergeschikte) bijdrage heeft geleverd aan het telen van hennep in Borne. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen verder zijn gegaan dan het slechts behulpzaam zijn bij deze kwekerij en medeplegen opleveren. Het verweer wordt verworpen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2008 tot en met 14 januari 2009 in de gemeente Borne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [A-straat]) een hoeveelheid van ongeveer 300, althans een aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 26 augustus 2008 in de gemeente Dinkelland te Denekamp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [B-weg]) een hoeveelheid van ongeveer 580, althans een aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat, in weerwil van het feit dat er sprake is van recidive,(toch) oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep, zoals onder 1 en 2 is bewezenverklaard. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. Door zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan deze nadelige gevolgen. Verdachte heeft zich daarbij slechts laten leiden door financieel gewin met veronachtzaming van de maatschappelijke gevolgen.
In de kwekerij in Borne zijn 300 hennepplanten aangetroffen en in Denekamp 580 wat het totaal brengt op 880 planten.
Volgens de LOVS-oriëntatiepunten is voor een kwekerij waarin tussen de 500 en 1000 hennepplanten worden gekweekt een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken onvoorwaardelijk passend.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden zal worden veroordeeld en een taakstaf van 240 uur.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de werkstraf verzocht om deze voor maximaal 100 uur op te leggen, omdat verdachte – bij oplegging van een hogere werkstraf – geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) kan verkrijgen, terwijl hij deze wel nodig heeft in verband met zijn werk als wiskundeleraar.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is ter terechtzitting gebleken dat de verdachte door de veroordeling ter zake van het tenlastegelegde zijn baan als wiskundeleraar is kwijtgeraakt en een aanvraag voor een Verklaring omtrent gedrag is afgewezen. Dat laatste heeft ernstige consequenties voor verdachtes mogelijkheden om opnieuw aan het werk te komen. Bovendien is bij de strafoplegging rekening gehouden met het feit dat aan verdachte het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat – gelet op voorgaande – kan worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Daarnaast acht het hof het opleggen van een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten en het gegeven dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2011 blijkt dat verdachte eerder een transactie heeft betaald ter zake van een soortgelijk feit als thans aan de orde, brengen met zich mee dat het opleggen van een werkstraf in de orde van grootte zoals door de raadsvrouw verzocht, niet meer aan de orde is. Dat verdachte daardoor wellicht geen VOG zal kunnen verkrijgen, maakt voorgaande niet anders.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr B.P.J.A.M. van der Pol en mr B.W.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 26 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.