ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5855

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.108/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit hoofde van schuldbekentenis zonder goedschrift, vrije bewijskracht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, uitgesproken op 3 november 2009. De rechtbank had geoordeeld dat [geïntimeerde] recht had op betaling van een bedrag van € 4.795,31 op basis van een door [appellant] ondertekende schuldbekentenis. De zaak draait om de vraag of deze schuldbekentenis dwingende bewijskracht heeft, ondanks het ontbreken van een goedschrift en het feit dat deze niet handgeschreven is. De appellant, die in het verleden een eenmansbedrijf had, betwistte de verplichting tot betaling en voerde aan dat hij de schuldbekentenis enkel had ondertekend om [geïntimeerde] te ontlasten.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter bevestigd en geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende bewijs heeft geleverd dat [appellant] de verplichting had om het gevorderde bedrag te betalen. Het hof oordeelde dat de schuldbekentenis, in combinatie met de omstandigheden van de zaak, voldoende bewijs bood voor de vordering van [geïntimeerde]. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door het hof werden begroot op € 263,-- aan verschotten en € 948,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 mei 2011
Zaaknummer 200.058.108/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. P.H. Rappa, kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr.drs. A.J.P. Liefting, kantoorhoudende te Haarlem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 3 november 2009 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle, hierna: de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 1 februari 2010, hersteld bij exploot van 15 februari 2010, is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 2 maart 2010.
Het petitum van de hoger beroep dagvaarding luidt:
"bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het vonnis op 3 november 2009 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, Sector kanton,
locatie Zwolle, gewezen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde
als eiser, onder zaaknummer 452206 CV EXPL 09-2893, te vernietigen en opnieuw
recht doende;
2. de vorderingen van geïntimeerde alsnog af te wijzen met veroordeling van
geïntimeerde tot ongedaan making van al hetgeen op grond van het vonnis van de
Rechtbank Zwolle-Lelystad, Sector kanton, locatie Zwolle, d.d. 3 november 2009
gewezen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiser, onder zaaknummer
452206 CV EXPL 09-2893, is uitgevoerd;
3. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het Gerechtshof alle vorderingen van [appellant] bij arrest moge afwijzen en het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 november 2009 (zaaknummer 452206 CV EXPL 09-2893) moge bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] van de proceskosten in beide instantiën."
Voorts hebben beide partijen een akte genomen.
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 1 (1.1. tot en met 1.3) een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, behoudens ten aanzien van de vaststelling van de kantonrechter dat [appellant] in dienst van [geïntimeerde] werkzaam is (geweest). Mede gelet op hetgeen in dit hoger beroep is komen vast te staan, kan tussen partijen van het volgende worden uitgegaan.
1.1 [appellant] is de oom van [geïntimeerde].
1.2 [appellant] heeft onder de naam Voordeel TV Service een eenmansbedrijf in het repareren van televisietoestellen en audioapparatuur geëxploiteerd aan de [adres 3] te [plaats].
Op 3 maart 2004 is [appellant] in staat van faillissement verklaard.
1.3 De curator in het faillissement heeft op 16 maart 2004 een overeenkomst gesloten met [X] (hierna: [X]), waarbij de activa van de onderneming aan [X] werden verkocht. Voorts verbond [X] zich bij die overeenkomst de werknemer van [appellant] in dienst te nemen en de huurovereenkomst betreffende het onroerend goed aan de [adres 3] te [plaats] over te nemen.
1.4 [appellant] is in dienst getreden van [X], die handelde onder de naam
CB agenturen.
1.5 [X] heeft de onderneming tot december 2004 gedreven.
1.6 Op 1 december 2004 is er een arbeidsovereenkomst gesloten tussen [geïntimeerde] en [Y] voor de functie monteur T.V. en video-apparatuur.
1.7 Op 2 januari 2005 is in het handelsregister ingeschreven de voor rekening van [geïntimeerde] gedreven eenmanszaak met de naam TV Service Zwolle met het adres [adres 3] te [plaats]. [geïntimeerde] was ook destijds al woonachtig te [woonplaats].
1.8 Op 7 januari 2005 hebben [Z] en [geïntimeerde] een formulier "wijziging rekeninghouder" getekend met betrekking tot de bankrekening van de onderneming, met als ingangsdatum 10 januari 2005.
1.9 [appellant] heeft ook na 1 december 2004 werkzaamheden verricht voor de onderneming.
1.10 [geïntimeerde] heeft de onderneming per 1 januari 2006 gestaakt.
1.11 Op 28 februari 2007 is het faillissement van [appellant] opgeheven.
1.12 Op 6 juni 2007 heeft [appellant] een door hemzelf opgestelde verklaring ondertekend met de volgende tekst:
"Hierbij verklaart ondergetekende, [appellant], thans wonende [adres 2] te [plaats], Duitsland, het volgende bedrag schuldig te zijn aan de heer [geïntimeerde], wonende [adres 1] te [postcode] [woonplaats]:
Een bedrag geleend van de heer [Q] € 2900,-
Reeds betaald € 401,-
€ 1100,-
-----------
Restant € 1399,-
Een bedrag betaald aan de heer [X] incl. rente € 4032,-
Een bedrag betaald aan [het deurwaarderskantoor] € 864,31
Reeds betaald € 500,-
------------
Restant € 364,31
------------
Totaal per 18 juni 2007 € 5795,31
Verdere achterstallige betalingen en/of rekening op naam van Voordeel TV Service zullen ook ten laste komen van ondergetekende, [appellant], met als voorwaarde dat er geen betalingen worden verricht zonder er overleg is gepleegd met [appellant].
De heer [appellant] zal zich tot het uiterste inspannen om het resterende openstaande bedrag zo snel als mogelijk aan de heer [geïntimeerde] terug te betalen.
Voor accoord
(handtekening)
[appellant]"
1.13 [appellant] heeft tussen 8 februari 2008 en 11 juli 2008 vijf betalingen van elk € 200,- aan [geïntimeerde] gedaan.
De vordering en de beslissing in eerste aanleg
2. [geïntimeerde] heeft van [appellant] uit hoofde van de hiervoor onder 1.12 weergegeven schuldbekentenis betaling gevorderd van een bedrag van € 4.795,31 aan restant hoofdsom, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3. [appellant] heeft als verweer gevoerd dat de schuldbekentenis geen dwingende bewijskracht toekomt, nu deze niet handgeschreven is en niet voorzien is van een goedschrift. [appellant] heeft aangegeven dat hij zich betrokken voelde bij het bedrijf en dat hij zijn handtekening onder het stuk heeft geplaatst om [geïntimeerde] te ontlasten. [appellant] heeft aangevoerd dat hij [geïntimeerde] zonder enige gehoudenheid daartoe een aantal malen financieel heeft ondersteund.
4. De kantonrechter heeft overwogen dat het, gelet op de betwisting van [appellant], aan [geïntimeerde] is te bewijzen dat op [appellant] de verplichting rust het gevorderde bedrag te betalen. De kantonrechter heeft in dat verband overwogen dat aan de onderhandse akte vrije bewijskracht toekomt en dat hij daarnaast de volgende omstandigheden van belang acht:
- [appellant] heeft de verklaring zelf opgesteld;
- [appellant] heeft verklaard [geïntimeerde] te willen ontlasten;
- [appellant] heeft een vijftal betalingen aan [geïntimeerde] gedaan;
- [appellant] is na zijn faillissement in dienst getreden bij degene die het bedrijf heeft voortgezet en
- als zodanig was [geïntimeerde] na 2 januari 2005 op papier de ondernemer en [appellant] de werknemer, maar materieel is [appellant] na zijn faillissement doorgegaan met zijn eenmansbedrijf, waarmee de in [woonplaats] wonende [geïntimeerde] geen andere bemoeienis had dan dat hij als ondernemer en werkgever te boek stond.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] door de onderhandse akte in samenhang met de hiervoor genoemde omstandigheden het vereiste bewijs heeft geleverd. Hij heeft de hoofdsom vermeerderd met rente toegewezen, maar de buitengerechtelijke kosten afgewezen.
Bespreking van de grieven
5. De grieven, die allemaal gericht zijn tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] gehouden is de restant hoofdsom uit hoofde van de schuldbekentenis aan [geïntimeerde] te voldoen, lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
6. [appellant] klaagt in zijn grieven ondermeer dat de kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] de context zoals die door [geïntimeerde] is omschreven, niet gemotiveerd heeft weersproken en voorts - kort samengevat - dat [geïntimeerde], die in [woonplaats] woonde en een baan had als vrachtwagenchauffeur, slechts in naam ondernemer was terwijl [appellant] in werkelijkheid degene was die de onderneming dreef.
7. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [appellant] de stellingen van zijn neef [geïntimeerde] aangaande de werkelijke verhoudingen binnen de onderneming onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Hetgeen [appellant] in dit hoger beroep heeft aangevoerd, bevestigt het door [geïntimeerde] geschetste beeld bovendien.
Zo blijkt uit de memorie van grieven dat [appellant] de administratie van het bedrijf ten behoeve van de belastingaangifte heeft verzorgd (punt 4.8) en dat hij de kosten van het opmaken van de jaarrekening en de belastingaangifte voor zijn rekening heeft genomen (punt 4.9). Bovendien heeft [appellant] gesteld dat partijen waren overeengekomen dat [appellant] [geïntimeerde] schadeloos zou stellen voor de restantschuld van het bedrijf (punt 4.13).
Wanneer [geïntimeerde] niet slechts in naam ondernemer was en [appellant] niet meer dan zijn werknemer, valt niet in te zien waarom [appellant] - die zelf nog kort tevoren in staat van faillissement was verklaard - een zo vergaande verplichting jegens [geïntimeerde] op zich zou nemen.
8. [geïntimeerde] heeft zijn vordering gebaseerd op de door [appellant] ondertekende schuldbekentenis.
9. [appellant] heeft benadrukt dat de in de schuldbekentenis genoemde bedragen verplichtingen betreffen die [geïntimeerde] na de overname van het bedrijf is aangegaan en waarvoor [geïntimeerde] derhalve aansprakelijk was. [appellant] heeft betoogd dat hij zich verantwoordelijk voelde voor de financiële schade van [geïntimeerde] omdat hij [geïntimeerde] met [X] in contact had gebracht en om die reden heeft beloofd [geïntimeerde] te helpen, zonder daartoe op enigerlei wijze verplicht te zijn. De verklaring van 6 juni 2007 was bedoeld als een geheel vrijwillige schadeloosstelling.
10. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] zich door het opstellen en ondertekenen van de schuldbekentenis tezamen met de omstandigheden zoals hiervoor onder 4 vermeld, jegens [geïntimeerde] heeft verplicht tot betaling van het in die schuldbekentenis genoemde bedrag.
Dat hij daartoe, zoals hij stelt, louter uit altruïstische motieven zou hebben besloten, maakt dat niet anders.
11. [appellant] stelt voorts dat het de bedoeling was dat de schade die [geïntimeerde] in het kader van de uitoefening van het bedrijf leed, neutraal zou uitkomen en dat de teruggaaf IB/PVV de restschuld teniet zou doen.
[geïntimeerde] heeft een en ander nadrukkelijk betwist.
12. Het hof overweegt dienaangaande dat uit de tekst van de schuldbekentenis op geen enkele wijze blijkt van enig voorbehoud of van een mogelijke verrekening met een eventuele teruggaaf van de belasting. Nu [appellant] dit door hem voor het eerst in dit hoger beroep opgeworpen verweer bovendien op geen enkele wijze heeft onderbouwd, verwerpt het hof dat verweer als onvoldoende gemotiveerd.
13. [appellant] heeft in zijn memorie van grieven onder 4.6 persoonlijke omstandigheden geschetst waaronder hij de schuldbekentenis zou hebben opgesteld. Zo zou er afgezien van het faillissement sprake zijn geweest van overspannenheid en een echtscheiding. Nu [appellant] aan deze stellingen geen enkele juridische consequentie heeft verbonden - er is bijvoorbeeld geen beroep gedaan op nietigheid of vernietigbaarheid van de verklaring - gaat het hof daar verder aan voorbij.
Slotsom
14. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden wat het geliquideerde salaris voor de advocaat betreft tot aan deze uitspraak, voor zover gevallen aan de zijde van [geïntimeerde], begroot op 1,5 punt, tarief I.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Zwolle van 3 november 2009;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak, voor zover gevallen aan de zijde van [geïntimeerde], op
€ 263,-- aan verschotten en op € 948,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. L. Groefsema, voorzitter, M.M.A. Wind en I. Tubben, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 mei 2011 in bijzijn van de griffier.