ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5848

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.033.114/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Breemhaar
  • F.J. Streppel
  • R.Ch. Verschuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over toerekenbare tekortkoming in boekhoudkundige werkzaamheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot verbintenissenrecht en boekhoudkundige werkzaamheden. De appellanten, een vennootschap onder firma en haar vennoten, waren in eerste aanleg gedaagden en werden vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W.A. Offermanns. De geïntimeerde, die in eerste aanleg eiser was, werd vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M. Goudberg. De zaak draaide om de vraag of de appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in hun verplichtingen jegens de geïntimeerde, wat leidde tot een vergrijpboete van € 2.000,--. Het hof stelde vast dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat de vergrijpboete onterecht was opgelegd. Het hof oordeelde dat de appellanten niet concreet hadden aangegeven welke aangifte onjuist was en dat hun argumenten te vaag waren om te worden gehonoreerd. Het hof vernietigde het bestreden vonnis, met uitzondering van de kostenveroordeling, en wees de vordering van de geïntimeerde toe. De appellanten werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.209,89, vermeerderd met rente, en moesten de kosten van het geding in hoger beroep dragen. Het arrest werd uitgesproken op 24 mei 2011.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 mei 2011
Zaaknummer 200.033.114/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [de V.O.F.],
gevestigd te [plaats],
alsmede haar vennoten
2. [appellante sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante sub 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. R.W.A. Offermanns, kantoorhoudende te Zeewolde,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.M. Goudberg, kantoorhoudende te Heerenveen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 15 februari 2011, hierna te noemen het tussenarrest, wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het tussenarrest zijn [appellanten] respectievelijk [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten omtrent de punten als in het dictum van het tussenarrest omschreven, alsmede om bij antwoordakte te reageren op de akte van de wederpartij.
Elk van partijen heeft vervolgens een akte en een antwoordakte genomen.
Tenslotte heeft [geïntimeerde] de stukken wederom gefourneerd en heeft het hof dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. In de eerste plaats zijn [appellanten] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten omtrent de vraag door welke door [appellanten] aan [geïntimeerde] verweten tekortkoming de litigieuze vergrijpboete ten belope van € 2.000,-- is opgelegd.
2. Bij akte hebben [appellanten] gesteld dat de - overigens na gemaakt bezwaar gematigde - vergrijpboete is opgelegd wegens afdrachtverschillen loonbelasting/premie volksverzekeringen.
3. Bij antwoordakte heeft [geïntimeerde] gemotiveerd betwist dat te dezen sprake is van een aan hem te wijten toerekenbare tekortkoming. Aangezien [appellanten] niet concreet hebben aangegeven welke aangifte naar hun mening op welk onderdeel onjuist was, en evenmin schriftelijke bescheiden hebben overgelegd waaruit dit (eenvoudig) zou zijn af te leiden, hebben zij hun stelling dienaangaande onvoldoende en onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat. De stelling van [appellanten] dat het ging om 'afdrachtverschillen' in het jaar '2004' is te vaag om hierover anders te oordelen. De in de laatste volzin van onderdeel 11 van de memorie van antwoord kennelijk als bewijsaanbod bedoelde stelling is daarom niet ter zake dienend. Het beroep op verrekening wordt derhalve verworpen.
4. Voorts zijn [appellanten] in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten omtrent de precisering door [geïntimeerde] van de post 'bijwerken van de administratie', welke precisering, kort gezegd, inhoudt het op voorhand zoveel mogelijk gereed maken van de jaarrekening 2005, het controleren van de op het laatste moment door [appellanten] aangeleverde administratie en het invoeren van de kasboekgegevens.
5. [appellanten] hebben naar het oordeel van het hof voldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] reeds voorbereidende werkzaamheden heeft verricht alvorens bij hen op kantoor de benodigde bescheiden af te halen, zodat op [geïntimeerde] de bewijslast van die stelling rust. Voor het bewijs van die stelling acht het hof de door [geïntimeerde] bij akte als productie overgelegde specificatie onvoldoende. Nu [geïntimeerde] in hoger beroep te dier zake niet voldoende gespecificeerd bewijs heeft aangeboden, mag het hof er niet van uitgaan dat die werkzaamheden zijn verricht. Overigens heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof wel voldoende aangetoond dat hij nadien op zijn eigen kantoor werkzaamheden heeft verricht.
6. [geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld om bij akte van elk van de drie litigieuze facturen een specificatie naar de aard van de verrichte werkzaamheden, de daaraan bestede tijd en het daarvoor in rekening gebrachte uurloon in het geding te brengen.
7. Onverminderd hetgeen het hof hiervoor in rechtsoverweging 5 heeft overwogen, heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof de werkzaamheden waarvoor hij heeft gefactureerd, voor het overige genoegzaam gespecificeerd. Naar het hof begrijpt, bestrijden [appellanten] de specificatie met de stelling dat [geïntimeerde] uitsluitend zijn werkzaamheden bij hen op kantoor zou hebben verricht. Het hof heeft echter hiervoor overwogen dat [geïntimeerde] voldoende heeft aangetoond dat hij op zijn eigen kantoor ook - na het afhalen van de benodigde bescheiden - werkzaamheden heeft verricht. Daarom gaat het hof dan ook voorbij aan het door [appellanten] gedane bewijsaanbod.
8. Het door [geïntimeerde] wegens verrichte werkzaamheden gevorderde bedrag acht het hof, gelet op het hiervoor overwogene, slechts voor een klein gedeelte, dat het hof schattenderwijs zal stellen op € 400,--, niet toewijsbaar.
9. De grieven treffen derhalve slechts voor een klein deel doel en falen voor het overige.
De slotsom.
10. Het bestreden vonnis dient te worden vernietigd met uitzondering van de kostenveroordeling. De vordering van [geïntimeerde] zal worden toegewezen als in het dictum van dit arrest te omschrijven. [appellanten] zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten zullen wat het salaris voor de advocaat betreft worden berekend naar het liquidatietarief voor de hoven (tarief I; 2 pt. à € 632,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het bestreden vonnis met uitzondering van de kostenveroordeling en
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 2.209,89, vermeerderd met de contractuele rente over een bedrag van € 2.000,-- vanaf 5 september 2008 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 262,-- aan verschotten en € 1.264,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, F.J. Streppel en R.Ch Verschuur, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 mei 2011 in bijzijn van de griffier.