ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5841

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.798/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid en interne draagplicht bij hypothecaire lasten tussen schuldenaren

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 24 mei 2011, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de verdeling van hypothecaire lasten tussen twee partijen, [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een geschil over de verplichtingen van [geïntimeerde] met betrekking tot de hypothecaire lasten van een appartementsrecht, waarbij de partijen hoofdelijk verbonden zijn aan de bank. De appellant stelt dat [geïntimeerde] vanaf 1 augustus 2007 gehouden is om de helft van de hypothecaire lasten te voldoen of te vergoeden aan hem. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 1 december 2009 reeds een aantal overwegingen geformuleerd, die in deze uitspraak worden overgenomen.

Tijdens de comparitie van partijen op 2 maart 2011 is er een akte houdende overlegging van producties genomen door de appellant. Het hof heeft vastgesteld dat de hypothecaire lening, waarvoor beide partijen hoofdelijk verbonden zijn, in de onderlinge verhouding gezamenlijk is, wat betekent dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn. Dit houdt in dat als één van de partijen de verplichtingen heeft voldaan, deze partij recht heeft op regres van de andere partij voor de helft van de betaalde bedragen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.

Het hof heeft ook overwogen dat de vertraging in de verkoop van het appartementsrecht mogelijk verband houdt met een oververhypothekering, en dat de vordering van de appellant tot betaling van de helft van de hypothecaire lasten vanaf 1 augustus 2007 tot de notariële overdracht moet worden beoordeeld. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om bij akte hun respectieve standpunten en bewijsstukken te overleggen met betrekking tot de betalingsachterstand en het genoten fiscaal voordeel. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om op elkaars akten te reageren.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 mei 2011
Zaaknummer 200.023.798/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse, kantoorhoudende te Deventer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.S. Staijen, kantoorhoudende te Deventer.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 1 december 2009, hierna te noemen het tussenarrest, wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het tussenarrest heeft op 2 maart 2011 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Ter gelegenheid van de comparitie is zijdens [appellant] een akte houdende overlegging producties genomen.
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest. Met instemming van partijen zal recht worden gedaan op het door [appellant] ten behoeve van de comparitie-zitting ingezonden procesdossier onder toevoeging van de ter comparitie-zitting genomen akte en het van die zitting opgemaakte proces-verbaal.
De verdere beoordeling
1. Gelijk het hof in rechtsoverweging 6 van het tussenarrest heeft overwogen, verschillen partijen in hoger beroep nog slechts van mening over de vraag of [geïntimeerde] vanaf 1 augustus 2007 gehouden is om de helft van de hypothecaire lasten ter zake van het litigieuze appartementsrecht te voldoen c.q. aan [appellant] te vergoeden.
2. Het hof zal dan ook slechts op die vraag ingaan en voorbijgaan aan hetgeen ter comparitie is verklaard voor zover dat geen verband houdt met het antwoord op bovenstaande vraag.
3. Uit het gedingstukken leidt het hof af dat de litigieuze hypothecaire lening, waarvoor partijen jegens de bank als geldschieter hoofdelijk zijn verbonden, in de onderlinge verhouding partijen gezamenlijk aangaat, zodat zij ter zake daarvan ingevolge de wet ieder voor de helft draagplichtig zijn, aangezien niet is gesteld of anderszins is gebleken dat te dezen een andere verdeelsleutel geldt. Dit betekent dat in geval één van partijen de uit de geldlening voortvloeiende geldelijke verplichtingen heeft voldaan, deze deswege voor het helft van de te dier zake voldane bedragen, behoudens bijzondere omstandigheden, een regresvordering heeft op de andere partij.
4. Voor wat de vertraging van de verkoop van het appartementsrecht betreft, houdt het hof het ervoor dat deze, gelet op de verwijten die partijen elkaar over en weer maken, verband houdt met een oververhypothekering van het appartementsrecht. Daarom zal het hof aan geen der gemaakte verwijten consequenties verbinden.
5. Gelijk in rechtsoverweging 4 van het tussenarrest is overwogen, strekt de vordering van [appellant] als oorspronkelijk eiser in reconventie tot betaling door [geïntimeerde] van de helft van de aan het appartementsrecht verbonden hypothecaire lasten en wel vanaf 1 augustus 2007 tot de dag der notariële overdracht. Het hof verstaat deze vordering aldus dat [appellant] voldoening van [geïntimeerde] verlangt van de helft van hetgeen partijen uit de hiervoor bedoelde geldlening verschuldigd worden. Voor verhaal door [appellant] ten laste van [geïntimeerde] is echter slechts plaats tot hetgeen [appellant] meer heeft voldaan dan volgens de tussen hen bestaande onderlinge draagplicht te zijnen laste behoort te komen. Gelet op de omstandigheid dat, naar het hof begrijpt, de hypothecaire lening verband houdt met de verkrijging van het appartementsrecht en partijen in het betrokken appartement hebben samengeleefd, brengt een redelijke wetstoepassing mee dat ook rekening wordt gehouden met het door de man genoten fiscaal voordeel, zodat het te nemen regres naar het oordeel van het hof beperkt dient te worden tot de helft van hetgeen netto ten laste van de man is gekomen.
6. Gelet op het hiervoor overwogene, is het hof voorshands van oordeel dat te dezen slechts kan worden geoordeeld over de periode van 1 augustus 2007 tot 1 mei 2011. Aangezien ter comparitie zijdens de vrouw is gesteld dat ter zake, naar het hof begrijpt, in die periode een betalingsachterstand is ontstaan, zal het hof de vrouw in de gelegenheid stellen om bij akte gemotiveerd en met bescheiden gestaafd het beloop daarvan per 1 mei 2011 op te geven.
7. Voorts zal de man in de gelegenheid worden gesteld om bij akte gemotiveerd en met bescheiden gestaafd opgave te doen van het over de periode van 1 augustus 2007 tot 1 mei 2011 genoten fiscaal voordeel. Het hof tekent daarbij nog aan dat het niet de taak van de rechter is dergelijke gegevens uit overgelegde producties af te leiden, maar door de betrokken procespartij dienen te worden gesteld onder verwijzing naar de vindplaats in de producties ter staving van het gestelde.
8. Partijen zullen daarna in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte op de te nemen akte van de wederpartij te reageren.
9. Gelet op het hiervoor overwogene, zal het hof iedere beslissing aanhouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 21 juni 2011 teneinde [geïntimeerde] respectievelijk [appellant] in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten als rechtsoverweging 6 respectievelijk 7 overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, W. Breemhaar en B.J.H. Hofstee, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 mei 2011 in bijzijn van de griffier.