ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5600

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-000102-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg begrip ‘bereiden van gemedicineerd voer’ onder de Diergeneesmiddelenwet en afwezigheid van schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Almelo. De verdachte, een veehouder, was beschuldigd van het bereiden van gemedicineerd voer zonder de vereiste vergunning, zoals voorgeschreven in artikel 33 van de Diergeneesmiddelenwet. De tenlastelegging betrof de periode van 9 mei 2006 tot en met 17 november 2006, waarin de verdachte het diergeneesmiddel Suramox in het voer voor zieke varkens had gemengd, op instructie van zijn dierenarts.

Het hof heeft de uitleg van het begrip ‘bereiden van gemedicineerd voer’ onderzocht en geconcludeerd dat ook de situatie waarin een veehouder zelf een diergeneesmiddel in voer mengt, onder dit begrip valt. De verdediging voerde aan dat het verbod enkel van toepassing was op de mengvoederindustrie en niet op individuele veehouders. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de wetgever de situatie van zelfmengende veehouders expliciet onder de reikwijdte van de wet heeft willen brengen.

De economische politierechter had de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk gemedicineerd voer had bereid. Het hof oordeelde echter dat de bewijsmiddelen voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen, maar dat de verdachte niet strafbaar was. Het hof oordeelde dat de verdachte had gehandeld volgens de instructies van zijn dierenarts en dat er geen aanwijzingen waren dat deze instructies onjuist waren. Hierdoor was er sprake van afwezigheid van alle schuld, en werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte niet strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde feit. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor veehouders om zich bewust te zijn van de wettelijke vereisten rondom het bereiden van gemedicineerd voer, zelfs wanneer dit gebeurt op instructie van een dierenarts.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-000102-09
Uitspraak d.d.: 3 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Almelo van 24 december 2008 in de strafzaak tegen
de maatschap [maatschap],
gevestigd te [plaats].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr A. Hurenkamp, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit
verdachte in of omstreeks de periode van 9 mei 2006 tot en met 17 november 2006 in de gemeente [gemeente], al dan niet opzettelijk zonder daartoe strekkende vergunning een of meer gemedicineerde voeders (waarin het diergeneesmiddel Suramox werd verwerkt) heeft bereid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen, nu het verbod als bedoeld in artikel 33 van de Diergeneesmiddelenwet ziet op de mengvoederindustrie en niet op een individuele veehouder.
Aan verdachte is overtreding van artikel 33 lid 1 van de Diergeneesmiddelenwet tenlastegelegd. Die bepaling luidt en luidde, destijds, in de periode waar het om gaat, de periode van 9 mei 2006 tot en met 17 november 2006, als volgt:
‘Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning gemedicineerde voeders te bereiden, te verpakken, te etiketteren of af te leveren. Een vergunning wordt door of vanwege Onze Minister verleend.’
De economische politierechter kwam tot een vrijspraak van het tenlastegelegde, omdat uit de bewijsmiddelen wel blijkt dat verdachte de beschikking had over het diergeneesmiddel Suramox, maar niet dat verdachte daarmee gemedicineerd voeder zou hebben bereid. In zijn optiek sprong een bewezenverklaring af op de regel: één getuige, géén getuige. Dat oordeel is onjuist; niet elk onderdeel van de tenlastelegging behoeft voor een bewezenverklaring ‘dubbel belegd’ te zijn. Bovendien is er sprake van meer dan één bewijsmiddel.
De casus:
Verdachte heeft, op aanwijzing van en met of op instructie, van haar veearts (van wie zij dat middel had betrokken) Suramox, een diergeneesmiddel, in kleine hoeveelheden, gericht en op bescheiden schaal gemengd in het voer dat werd gegeven aan (eigen) zieke varkens, maar alleen aan die (zieke) varkens. Daarbij gaat het hof uit van verdachtes lezing. Feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de juistheid van die lezing moet worden getwijfeld, blijken niet uit de stukken. De verklaring van de getuige-deskundige [X], dierenarts, en van diens collega die het middel en deze toepassing aanbeval, ondersteunt die lezing. Het is niet gesteld of gebleken dat het bij het voer waarin de Suramox werd gemengd, ging om (reeds) gemedicineerd voer dat verdachte (verder) heeft bereid.
De vraag waar het om gaat is of deze handelwijze van verdachte kan worden aangemerkt als het bereiden van gemedicineerd voer (voeder). Op zichzelf zijn de bewijsmiddelen voldoende en voldoende overtuigend waar het gaat om de vraag of het voer, dat in de tenlastelegging is omschreven als "gemedicineerd voeders" (aan het meervoud dat op een kennelijke verschrijving berust, gaat het hof voorbij), door verdachte is bereid.
Het verbod in kwestie lijkt zich te richten tot producenten en het hof kan verdachte niet of, gelet op de omstandigheden van het geval (het gaat om een kleinschalige toepassing of toediening in overleg met of instructie van haar veearts) in elk geval niet meteen zien als een producent.
Van belang is Richtlijn 90/167/EEG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking. Het hof haalt, voor zoveel nodig, uit de considerans van deze richtlijn aan:
“Overwegende dat diervoeders met medicinale werking, voor wat betreft het medicinale bestanddeel, moeten voldoen aan de voorwaarden die gelden voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik; dat evenwel voor de bereiding van voeders met medicinale werking het eigenlijke mengproces het belangrijkste is; dat alleen toegelaten voormengsels met medicinale werking gebruikt mogen worden en dat nauwkeurige instructies dienen te worden gegeven voor het gebruik van deze voeders met medicinale werking; dat voorts de voor de bereiding verantwoordelijke persoon de beschikking moet hebben over ruimten en personeel die hem in staat stellen te voldoen aan de eisen van de onderhavige richtlijn;
Overwegende dat de producent een kwaliteitscontrole op de in de handel gebrachte produkten moet uitoefenen; dat evenwel op de bereidingseenheid een bevredigende officiële controle moet worden uitgeoefend.”
Deze richtlijn, die -kennelijk- duidelijk bedrijfsmatig, op schaal opererende producenten op het oog heeft, is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
Onder verwijzing naar hetgeen overleg met of consultatie van de productschappen de Stichting Gezondheidzorg voor Dieren en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde opleverde, wordt in het algemeen deel van de Memorie van Toelichting bij de Diergeneesmiddelenwet (Tweede Kamer 1982-1983, Kamerstukken 17764) een groot aantal pagina’s gewijd aan de problematiek van gemedicineerd voedsel.
Ook hier lijkt het te gaan om in groter verband bedrijfsmatig bereiden van gemedicineerde voeders.
Echter uit de artikelsgewijze toelichting in de Memorie van Toelichting (pagina 54 en 55 van voornoemde Kamerstukken), voor zover hier van belang inhoudende:
“Daarom is thans gekozen voor een systeem, waarbij een ieder die gemedicineerde voeders wenst te bereiden, derhalve ook de (pluim)veehouder, in het bezit moet zijn van een daartoe strekkende vergunning en aan zekere eisen ten aanzien van bedrijfsuitrusting, inrichting en deskundigheid moet voldoen. Door in het geval van de “zelfmengende” (pluim)veehouder aanvullende voorzieningen te eisen met het oog op de controle en door nadere voorschriften te verbinden aan de vergunning, kan worden bereikt, dat naleving van de kanalisatieregeling afdoende wordt verzekerd”,
blijkt dat de wetgever de situatie waarin de veehouder zelf ‘mengt’ uitdrukkelijk onder de reikwijdte van de bepaling heeft willen brengen. Voor zover de wetgever hiermee verder zou gaan dan de Richtlijn, verzet de richtlijn zich daartegen niet. Dat betekent dat ook verdachte, als individuele veehouder, over een vergunning moest beschikken.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit
verdachte in of omstreeks de periode van 9 mei 2006 tot en met 17 november 2006 in de gemeente [gemeente], al dan niet opzettelijk zonder daartoe strekkende vergunning een of meer gemedicineerde voeders (waarin het diergeneesmiddel Suramox werd verwerkt) heeft bereid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 33 van de Diergeneesmiddelenwet, opzettelijk gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte heeft conform de aanwijzing van en met of op instructie van haar dierenarts (van wie zij dat middel had betrokken) gemedicineerd voer bereid. Het hof is van oordeel dat aan verdachte in het licht van de strafbepaling ter zake waarvan verdachte wordt vervolgd hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Verdachte heeft gehandeld overeenkomstig de instructies van zijn dierenarts. Er waren geen aanwijzingen voor verdachte kenbaar waaruit verdachte kon afleiden dat de instructies onjuist waren of een overtreding van artikel 33 van de Diergeneesmiddelenwet zou opleveren. Verdachte heeft hiermee gedaan wat van hem redelijkerwijs verwacht mocht worden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de dierenarts iemand is aan wie door verdachte redelijkerwijs zodanig gezag kon worden toegekend dat verdachte in redelijkheid op de juistheid en rechtmatigheid van het standpunt van de dierenarts mocht afgaan.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, dat verdachte niet strafbaar is en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 33 van de Diergeneesmiddelenwet en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte niet strafbaar ter zake van het en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door
mr H.W. Koksma, voorzitter,
mr B.P.J.A.M. van der Pol en mr J.A.W. Lensing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 3 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr H.W. Koksma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.