ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5274
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot nakoming van een eerder vastgestelde omgangsregeling tussen vader en dochter
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot nakoming van een omgangsregeling die eerder was vastgesteld door de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, [de man], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank waarin zijn verzoek om nakoming van de omgangsregeling werd afgewezen. De omgangsregeling was vastgesteld in een beschikking van 27 april 2004, waarbij werd bepaald dat [de man] op zondagen in de even weken contact zou hebben met zijn dochter, [de dochter]. Echter, sinds mei 2004 had er geen contact meer plaatsgevonden tussen [de man] en [de dochter].
Tijdens de zitting heeft het hof vastgesteld dat er geen grieven waren gericht tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter. Het hof heeft de belangen van [de dochter] als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat de lange periode van geen contact en de weerstand van [de dochter] tegen contact met [de man] in het belang van het kind een rol spelen. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van [de dochter] zich verzet tegen een onvoorwaardelijke nakoming van de omgangsregeling, maar tegelijkertijd ook erkend dat een volledige afwijzing van de omgang niet in het belang van het kind is.
Het hof heeft de zaak aangehouden voor twee maanden, zodat [de vrouw] de gelegenheid krijgt om een procedure tot wijziging van de omgangsregeling aanhangig te maken. Indien [de vrouw] dit verzoek indient, zal het hof de vordering van [de man] afwijzen. Indien niet, zal het hof opnieuw beslissen over de vordering van [de man]. De beslissing van het hof is dat de zaak naar de rolzitting van 5 juli 2011 wordt verwezen voor akte uitlating door beide partijen, en dat iedere beslissing wordt aangehouden.