Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000849-08
Uitspraak d.d.: 17 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 maart 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw,
mr. M. Ketting, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 23 mei 2007 te [plaats] telkens opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht)
- in het gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam, heeft gestompt/geslagen en/of
- tegen een/de be(e)n(en), in elk geval op/tegen het lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of
- tegen het lichaam heeft geduwd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- in een/de arm(en) heeft geknepen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2007 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], in het gezicht heeft geslagen en tegen de benen heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 23 mei 2007 schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn toenmalige vriendin, aangeefster [slachtoffer]. Deze mishandeling vond plaats in de woning van aangeefster in [plaats], alwaar ook aangeefsters dochtertje van vier jaar aanwezig was. Verdachte heeft door aldus te handelen de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 maart 2011 blijkt dat verdachte eerder ter zake gewelddadige strafbare feiten in de relatiesfeer is veroordeeld. Desondanks is verdachte opnieuw in de fout gegaan. Het hof acht dit een bijzonder kwalijke zaak. Het zou de verdachte inmiddels toch duidelijk moeten zijn dat de samenleving het niet accepteert dat hij zijn vriendin mishandelt - een daad die in het algemeen en op goede gronden als 'laf' wordt aangemerkt. Kennelijk is justitie tot nu toe nog niet duidelijk genoeg geweest voor de verdachte. Het hof is dan ook van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal geëiste straf.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze door zijn raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Hieruit blijkt ondermeer dat verdachte sinds anderhalf jaar een nieuwe relatie heeft, samenwoont en dat hij zich sinds het plegen van het onderhavige feit niet opnieuw heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een (soortgelijk) strafbaar feit.
Het hof ziet zich voorts, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, gesteld voor de beantwoording van de vraag of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheiden.
Verdachte is op 19 maart 2008 door de politierechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad veroordeeld. Op diezelfde datum is door de raadsman van verdachte hoger beroep ingesteld.
Op 19 september 2008 is het dossier bij het hof binnengekomen. Op 20 april 2009 is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aangevangen. Het onderzoek is op genoemde datum geschorst omdat geen afschrift van de dagvaarding om in hoger beroep te verschijnen aan het adres dat verdachte ter gelegenheid van zijn verhoor bij de politie had opgegeven is verstuurd. Op 16 november 2009 is het onderzoek voortgezet. Op die datum blijkt dat geen afschrift van de oproeping naar het door verdachte bij het instellen van hoger beroep opgegeven adres is verstuurd. Het onderzoek wordt opnieuw geschorst. Uiteindelijk vindt op 3 mei 2011 de inhoudelijke behandeling van de zaak plaats waarna op 17 mei 2011 eindarrest wordt gewezen.
Tussen het moment van het moment van instellen van hoger beroep op 19 maart 2008 en de einduitspraak zijn ruim 38 maanden verstreken. De redelijke termijn van twee jaren is daarmee met ruim een jaar overschreden. Het hof is - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat zich in deze periode geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die een dergelijk tijdsverloop rechtvaardigen en die voor rekening van verdachte komen.
Het hof zal de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de op te leggen straf door in plaats van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van veertig uren, te volstaan met het opleggen van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor een andere, lichtere strafmodaliteit ziet het hof gelet op de ernst van het feit geen aanleiding. Met de voorwaardelijke straf beoogt het hof, mede in het licht bezien van de omstandigheid dat verdachte opnieuw een relatie is aangegaan, verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw aan een (soortgelijk) strafbaar feit schuldig te maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 17 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.