ECLI:NL:GHARN:2011:BQ3670

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002921-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval en niet-naleving van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte werd beschuldigd van het verlaten van de plaats van een verkeersongeval, waarbij hij op 26 oktober 2009 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was. De verdachte had een aanrijding veroorzaakt met een andere auto en was vervolgens weggereden zonder zijn gegevens achter te laten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete en had een maatregel opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof het bewijs tegen de verdachte beoordeeld. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de plaats van het ongeval had verlaten, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander schade was toegebracht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis, en dat de vordering van de benadeelde partij zou worden afgewezen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze vordering betrekking had op schade aan de auto van de benadeelde, en niet op schade die rechtstreeks voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002921-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-017866-10
Arrest van 3 mei 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 november 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres] 2,
verschenen in persoon.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis, en dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal afwijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2009 in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de [straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [vertegenwoordiger benadeelde], aangever namens [bedrijf]) letsel en/of schade was toegebracht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 oktober 2009 in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de [straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [bedrijf]) schade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte maakte op 26 oktober 2009 op een parkeerplaats een manoeuvre met zijn auto en is daarbij tegen een andere auto aangereden. Terwijl verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat daardoor schade aan die auto was toegebracht, is verdachte weggereden, zonder zijn personalia bij de benadeelde of bij het hotel waar de aanrijding plaatsvond, achter te laten. Voornoemd handelen van verdachte getuigt van een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en heeft de mogelijkheden voor de benadeelde om verdachte aansprakelijk te stellen voor zijn handelen, bemoeilijkt. Gelet hierop is het hof van oordeel dat strafoplegging op zijn plaats is.
Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 3 maart 2011, niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof
- overeenkomstig de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf - oplegging van een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij
[bedrijf] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander schade was toegebracht. De strafbaarstelling van dit delict beoogt veilig te stellen dat betrokkenen na een ongeval in staat worden gesteld de veroorzaker aansprakelijk te stellen voor de geleden schade. Nu de vordering van de benadeelde partij ziet op de schade die aan de auto van de benadeelde is toegebracht, kan niet gezegd worden dat de vordering betrekking heeft op schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van driehonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zes dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Dolfing, voorzitter, mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. E. de Witt, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman als griffier, zijnde mr. E. de Witt buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.