Parketnummer: 21-003300-10
Uitspraak d.d.: 11 maart 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zutphen van
7 september 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans verblijvende in [detentieplaats].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 februari 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr S.J. Jansen, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Hoger beroep gericht tegen partiële vrijspraak
Verdachte is bij het vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd, voor zover thans nog aan de orde, dat:
hij op of omstreeks 31 januari 2010 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg
- meermalen, althans eenmaal, met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, (met kracht) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een pistool, in elk geval een vuurwapen, heeft geschoten op/in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 31 januari 2010 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een of meerdere hoofdwond(en), en/of
- een kneuzing van het rechteroog/de rechteroogkas, en/of
- een schotwond in het linkeronderbeen heeft toegebracht, door deze (telkens) opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, met een honkbalknuppel, althans een hard voorwerp, (met kracht) op het hoofd en/of het lichaam te slaan, en/of meermalen, althans eenmaal, met een pistool te schieten in het (linker
onder-)been van die [slachtoffer];
hij op of omstreeks 31 januari 2010 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, met een pistool, in elk geval een vuurwapen, heeft/hebben geschoten in het (linker onder-)been van die [slachtoffer].
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, wegens gebrek aan bewijs. In de eerste plaats heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte de schutter is geweest. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet betrouwbaar kunnen worden geacht en om die reden dienen te worden uitgesloten van het bewijs. In de tweede plaats heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien bewezen kan worden dat verdachte de schutter is geweest, niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer]. Verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, net als in eerste aanleg, beroepen op zijn zwijgrecht.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Daartoe overweegt het hof in het bijzonder dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in voldoende mate steun vinden in de getuigenverklaringen van onafhankelijke omstanders.
Niet alleen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de schutter was, maar ook dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer]. Er is sprake van opzet op de dood van een ander, indien de verdachte zijn gedraging willens en wetens op de dood van een ander heeft gericht en indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal optreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheid waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] (p. 222), [getuige 4] (p. 247) en [getuige 5] (p. 246), de verklaring van aangever [slachtoffer] (p. 434 en p. 438) en het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt naar aanleiding van de verklaringen van de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] (p. 150-152), in onderlinge samenhang beschouwd, volgt dat verdachte gericht op aangever [slachtoffer] heeft geschoten met een vuurwapen. Voorts heeft aangever [slachtoffer] verklaard dat verdachte ongeveer 20 meter van hem vandaan stond (p. 438). Gezien de inhoud van deze bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer].
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 januari 2010 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een pistool, in elk geval een vuurwapen, heeft geschoten op/in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
In eerste aanleg heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wegens poging tot doodslag van [slachtoffer] en poging tot doodslag van [getuige 1], [getuige 8] en
[getuige 2] wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De rechtbank te Zutphen heeft verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag van
[getuige 1], [getuige 8] en [getuige 2] en verdachte wegens poging tot doodslag van
[slachtoffer] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte ter zake van poging tot doodslag van [slachtoffer] wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt (van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde), verzocht om verdachte een gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat verdachte een partner en een kind heeft en dat hij zich heeft ingeschreven aan de open universiteit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer], die even daarvoor reeds met een honkbalknuppel op zijn hoofd was geslagen. [Slachtoffer] heeft door het handelen van verdachte een schotwond opgelopen, waaraan hij is geopereerd. Dat [slachtoffer] het schietincident heeft overleefd, is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins aan verdachte is te danken. Het schietincident vond plaats op de openbare weg en veel mensen zijn er getuige van geweest, onder andere bezoekers van het nabijgelegen revalidatiecentrum. Een dergelijk delict veroorzaakt niet alleen letsel en angst bij het slachtoffer, maar brengt ook gevoelens van onveiligheid teweeg in de samenleving.
Gezien de ernst van het feit komt geen andere straf in aanmerking dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Er zijn geen bijzondere persoonlijke omstandigheden die ten voordele van verdachte werken. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting in het geheel geen blijk gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn gedrag en de ernst van de gevolgen van zijn handelen. Alles afwegende, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr J.A.W. Lensing en mr M.J. Stolwerk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr K.A.M. Oude Vrielink, griffier,
en op 11 maart 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr M.J. Stolwerk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.