ECLI:NL:GHARN:2011:BQ2764

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-002526-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in jeugdzaak met meerdere delicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 6 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte, een jeugdige, was in eerste aanleg veroordeeld tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en een jeugddetentie van 144 dagen voor meerdere delicten, waaronder diefstal met geweld en woninginbraak. De verdediging stelde dat de feiten niet PIJ-waardig waren, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de gedragsproblematiek van de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel rechtvaardigden. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, maar verklaarde de benadeelde partij in haar overige vorderingen niet-ontvankelijk. De beslissing van het hof is gebaseerd op de conclusies van deskundigen die de gedragsstoornis van de verdachte hebben vastgesteld, en de noodzaak van een langdurige behandeling in een gesloten setting. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van drie maanden en gelast dat hij geplaatst wordt in een inrichting voor jeugdigen, bij voorkeur in Rijksinrichting Eikenstein te Zeist. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de hoge kans op recidive, wat de oplegging van de PIJ-maatregel noodzakelijk maakt.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-002526-10
Uitspraak d.d.: 6 april 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 juli 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-511675-10 en 16 512452-09, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-602669-07, tegen
(VERDACHTE)
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 maart 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof nummert de onder parketnummer 16-512452-09 tenlastegelegde feiten als de feiten 1 en 2 en het onder parketnummer 16-511675-10 tenlastegelegde feit 1 als feit 3.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr B.M.E. Drykoningen, naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
Verdachte is bij het vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder parketnummer
16-511675-10 tenlastegelegde feit 2. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover het aan zijn oordeel is onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1 primair:
hij op of omstreeks 07 juli 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de (adres) aldaar) heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of dat/die mobiele telefoon onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een ruit van die woning en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde (slachtoffer), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader een audiospeaker, althans een (zwaar) voorwerp, boven het hoofd heeft getild en/of (vervolgens) die audiospeaker dreigend in de richting van voornoemde (slachtoffer) heeft gehouden;
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 07 juli 2009 te Utrecht, in elk geval in Nederland, een mobiele telefoon heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die mobiele telefoon wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2:
hij op of omstreeks 11 juni 2009 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een geldbedrag van (ongeveer) 7 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan door en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die (slachtoffer), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s)
- die (slachtoffer) van achteren heeft/hebben vastgepakt en/of
- de ogen van die (slachtoffer) heeft/hebben bedekt en/of
- die (slachtoffer) heeft/hebben besprongen en/of
- die (slachtoffer) heeft/hebben geduwd;
3:
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen op/aan de (adres) aldaar heeft weggenomen een televisie (flatscreen van het merk Samsung) en/of een (witte) laptop (Macbook van het merk Apple, serienummer W88256939pi), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een raam van die woning en/of (vervolgens) door inklimming;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Immers uit de stukken van het dossier blijkt niet van de betrokkenheid van verdachte bij dit primair omschreven feit, de woninginbraak.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 en 3 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
(Slachtoffer) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op de (naam school) school in Amersfoort zit. Op 11 juni 2009, omstreeks 10.00 uur, was er pauze. Op het schoolplein vroegen zijn medescholieren (medeverdachte 1), (medeverdachte 2), (medeverdachte 3), (medeverdachte 4) en verdachte sigaretten aan hem. Aangever zei dat hij nog maar weinig sigaretten had en gaf hen er geen. Vervolgens hoorde hij (medeverdachte 1), (medeverdachte 3) en (medeverdachte 4) in het Marokkaans iets tegen elkaar zeggen. Daarop voelde hij dat (medeverdachte 4) zijn handen heel stevig voor zijn ogen hield. Hij voelde tevens dat er handen aan zijn kleding zaten. Die handen voelden in de zakken van zijn jas en zijn broek. Op een gegeven moment kon hij weer zien en zag hij dat zijn klasgenoot (getuige 1), (medeverdachte 4) een duw gaf. In een flits zag aangever dat (medeverdachte 3) zijn portemonnee vasthad. Hij had daarvoor gevoeld dat deze uit zijn zak was gehaald. (medeverdachte 3) gooide de portemonnee op de grond en alles viel eruit. Aangever wilde naar de spullen toe lopen om ze op te rapen. (Medeverdachte 1), (medeverdachte 2), (medeverdachte 3), (medeverdachte 4) en verdachte duwden op dat moment tegen hem aan. Verdachte pakte de portemonnee op en gaf deze terug aan aangever. Aangever ging op zoek naar zijn spullen en uiteindelijk bleek hij zeven euro te missen.
(Getuige 1) heeft verklaard dat hij zich, op donderdag 11 juni 2009 omstreeks 10.30 uur, op het schoolplein van de (naam school) school bevond. Hij stond op dat moment bij aangever. Hij hoorde dat (medeverdachte 1), (medeverdachte 2), (medeverdachte 3) en medeverdachte 4) constant sigaretten vroegen aan aangever. Hij zag genoemde jongens bij elkaar staan bij het bootje op het schoolplein, waar ook verdachte stond. (Getuige 1) hoorde de jongens op een gegeven moment zeggen: "Kom we gaan het nu doen, want de pauze is bijna afgelopen", waarop (medeverdachte 4) en (medeverdachte 2) achter het bootje om liepen en verdachte, (medeverdachte 3) en (medeverdachte 1) via de andere kant van het bootje richting aangever liepen. Vervolgens zag hij dat (medeverdachte 4) aangever om zijn nek pakte en hem op zijn rug legde. Daarna deed (medeverdachte 4) zijn handen voor de ogen van aangever. (Medeverdachte 2) pakte aangever hierop bij zijn arm en lichaam. Verdachte en (medeverdachte 1) maakten de zakken van de kleding van aangever leeg. Zijn portemonnee werd uit zijn zak gehaald. De portemonnee werd aan (medeverdachte 2) gegeven. Daarna gooide deze de half uit elkaar getrokken portemonnee naar (medeverdachte 3). Deze gooide de portemonnee vervolgens op de grond. Aangever ging daarna op zoek naar zijn spullen.
Op basis van de aangifte en de genoemde verklaring van (getuige 1) acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan. Beide verklaringen zijn gedetailleerd en deze details vinden over en weer bevestiging. Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij in dertig seconden naar de kantine is gelopen, eten heeft gekocht en weer teruggelopen is, niet aannemelijk. Daarbij komt dat geen van de getuigen dit heeft bevestigd, behalve (medeverdachte 2) en dan pas eerst bij de rechter-commissaris. Het hof acht deze verklaring van (medeverdachte 2) op dit onderdeel niet betrouwbaar aangezien hij in zijn verklaring bij de politie hier niets over heeft gezegd. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de verklaring van (getuige 1). Hij heeft alles kunnen waarnemen; hij heeft immers verklaard dat hij bij de aangever stond toen het incident zich voordeed.
Op grond van genoemde verklaringen is het hof dan ook van oordeel dat verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen met geweld geld heeft gestolen van aangever.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
(Aangeefster) heeft verklaard dat zij op 22 februari 2010 omstreeks 14.14 uur haar woning aan (adres 1) te Utrecht verliet. Het betreft een rijtjeswoning en deze grenst aan de openbare weg. Om 15.00 uur bemerkte zij dat zij een aantal oproepen van de politie had gemist. Toen zij bij haar woning terugkwam, zag zij dat het raam aan de voorzijde van haar huis totaal vernield was. Tevens zag zij dat haar televisie (een flatscreen van het merk Samsung), die voor het raam had gestaan, en haar witte laptop (Macbook van het merk Apple met serienummer: W88256y30pi), die in de kast had gelegen, weggenomen waren.
(Getuige 1) heeft verklaard dat hij zich op maandag 22 februari 2010 omstreeks 14.40 uur in zijn woning aan de (adres 2) te Utrecht bevond. Hij stond uit het raam te kijken en zag een jongen op de stoep aan de overkant van de straat staan. Deze jongen had een grote stoeptegel in zijn handen en hield deze met twee handen boven zijn hoofd. Vervolgens gooide deze jongen de stoeptegel met twee handen met kracht door de ruit van de woning. Hierna ging hij door de stukgegooide ruit naar binnen. Hij stapte weer door de ruit naar buiten en liep naar een auto die vervolgens met piepende banden wegreed.
(Getuige 2) heeft verklaard dat hij op maandag 22 februari 2010 omstreeks 14.40 uur werkzaam was als verwarmingsmonteur op de (adres 3) te Utrecht. Plotseling hoorde hij een hoop glasgerinkel. Hij zag een jongen met een televisie in zijn handen door het raam uit een woning komen en rennen naar een auto. Het betrof een grijze driedeurs Peugeot cabrio met het kenteken (nummer kenteken). De jongen stapte in aan de bijrijderszijde en de auto reed weg.
(Getuige 3) ziet die dag omstreeks 14.40 uur een persoon met een zwarte flatscreen televisie onder zijn arm uit een woning springen in de (adres 3), naar een grijze Peugeot rennen met kenteken (nummer kenteken), instappen aan de bijrijderskant en ziet het voertuig met hoge snelheid, met piepende banden, wegrijden in de richting van de
Vleutenseweg. Hij beschrijft de persoon als een man met Marokkaans uiterlijk, met een donkere muts en een donkerkleurig windjack met bontkraag en kapuchon.
Op deze zelfde dag werd om 14.52 uur op de Keulsekade de grijze Peugeot Cabrio met kenteken (nummer kenteken) aangetroffen. Het was (verbalisant 1) ambtshalve bekend dat deze auto twee dagen eerder gestolen was bij een woninginbraak. Verbalisant constateerde dat de ruiten van deze auto aan de binnenzijde beslagen waren. Op de bodem aan de bijrijderskant zag hij een flatscreen televisie van het merk Samsung, 1 adaptor voor een Apple-apparaat en een aansluitsnoer liggen. Deze televisie en de overige goederen zijn aan (aangeefster) getoond en zij herkende deze spullen als haar eigendommen.
Aan de bestuurder van een grijze Volkswagen Polo met het kenteken (nummer kenteken) is om 14.55 uur een bekeuring uitgedeeld naar aanleiding van rijgedrag, waarbij gezien werd dat de auto vanuit de rijrichting van de Vleutenseweg kwam. De bestuurder van deze auto was de medeverdachte in deze zaak, de bijrijder werd herkend als verdachte.
In de Volkswagen Polo met het kenteken (nummer kenteken) is onder de handrem een autosleutel gevonden van het merk Peugeot. Deze sleutel paste op de grijze Peugeot cabrio met het kenteken (nummer kenteken).
Aan de binnenzijde van het inklimraam van de woning aan de (adres 1) te Utrecht werd een vingerafdruk gevonden. Deskundigen van de KLPD hebben deze vervolgens onderzocht, waarbij bleek dat de aangetroffen vingerafdruk identiek is aan een zich op een bij de politie aanwezig (vinger)afdrukkenblad bevindende afdruk van de
rechtermiddelvinger van verdachte.
Op basis van deze feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vingerafdruk aangetroffen op het kozijn van het inklimraam van de woning aan de (adres 1) daar terecht is gekomen doordat verdachte uit nieuwsgierigheid over wat er gebeurd was, bij het binnenkijken in de woning dat kozijn heeft vastgepakt. Hij reed langs de woning, zag politie, is gestopt en teruggelopen naar woning om te zien wat er aan de hand was.
Het hof acht dit verhaal onaannemelijk. De woninginbraak was rond 14.40 uur. (Verbalisant 2) was reeds om 14.47 uur op de plaats delict aanwezig. Ter zitting in eerste aanleg heeft (getuige 4) verklaard dat de procedure met betrekking tot de plaats delict inhoudt dat het publiek deze niet kan benaderen. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd acht het hof het onaannemelijk dat (verbalisant 2) niet zou hebben verhinderd dat publiek het ingeslagen raam, en dan nog wel de binnenzijde daarvan, zou aanraken. De verklaring van verdachte dat deze (verbalisant 2) getuigen aan het horen was aan de overkant van de weg en zij hem daarom niet heeft kunnen zien, acht het hof gelet op het voorgaande niet aannemelijk. Dat (verbalisant 2) ter plekke heeft gesproken met de later op het politiebureau als getuige gehoorde (getuige 2), doet hieraan niet af. Aannemelijk is immers dat (verbalisant 2) hiertoe in staat is geweest zonder de hiervoor beschreven procedureregels inzake bewaking van plaats delict te schenden, en aldus ook heeft gehandeld, mede gelet op het door haar hieromtrent opgemaakte proces-verbaal van bevindingen.
Hierbij komt dat de vingerafdruk van verdachte aan de binnenzijde van het inklimraam is aangetroffen. Zelfs indien verdachte (alleen) na het delict ter plaatse zou zijn geweest en gelegenheid zou hebben gehad om door het opengebroken raam naar binnen te kijken, hetgeen het hof dus reeds onaannemelijk acht, is eveneens onaannemelijk dat hij daarbij een vinger aan de binnenzijde van het raam zou hebben geplaatst.
Ten laste van verdachte strekt verder dat (getuige 2) heeft gezien dat de jongen met de televisie in zijn handen op de bijrijderstoel van een Peugeot cabrio plaatsnam. Deze Peugeot is vervolgens twaalf minuten later aangetroffen met hierin de gestolen flatscreentelevisie van (aangeefster). In de Volkswagen Polo waarin verdachte is aangehouden werd de sleutel van deze grijze Peugeot aangetroffen. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte en zijn mededader de beschikking hebben gehad over de desbetreffende Peugeot die bij de inbraak is gebruikt.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte ten tijde van de woninginbraak in de Volkswagen Polo aan het rijden was. Dat (getuige 4) de jongens om 14.25 uur bij de grijze auto had zien staan, en ze vervolgens in de Volkswagen Polo had zien stappen, moet naar het oordeel van het hof een kennelijke vergissing van de getuige zijn geweest van het genoemde tijdstip, gelet op de hiervoor omschreven gebeurtenissen en de daarbij vermelde tijdstippen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 07 juli 2009 te Utrecht, in elk geval in Nederland, een mobiele telefoon heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die mobiele telefoon wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2:
hij op of omstreeks 11 juni 2009 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een geldbedrag van (ongeveer) 7 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan door en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die (slachtoffer), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s)
- die (slachtoffer) van achteren heeft/hebben vastgepakt en/of
- de ogen van die (slachtoffer) heeft/hebben bedekt en/of
- die (slachtoffer) heeft/hebben besprongen en/of
- die (slachtoffer) heeft/hebben geduwd;
3:
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen op/aan de (adres) aldaar heeft weggenomen een televisie (flatscreen van het merk Samsung) en/of een (witte) laptop (Macbook van het merk Apple, serienummer W88256939pi), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer) en/of (slachtoffer 1), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een raam van die woning en/of (vervolgens) door inklimming;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Schuldheling.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur en van de op te leggen maatregel leiden- het volgende.
In eerste aanleg is verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 144 dagen en tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Door de officier van justitie was een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gevorderd en een jeugddetentie voor de duur van 130 dagen. Verdachte is in hoger beroep gekomen, onder andere omdat hij het niet eens is met de aan hem opgelegde PIJ-maatregel.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een onvoorwaardelijke jeugddetentie geëist voor de duur van 1 jaar en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Namens verdachte is bepleit om geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, maar om de hulp aan verdachte op een andere wijze vorm te geven.
Het hof heeft bij de beslissing over de strafoplegging rekening gehouden met de volgende omstandigheden. Verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van diefstal met geweld van een schoolgenoot, voor schuldheling en voor medeplegen van een woninginbraak.
Naar het oordeel van het hof zijn dit ernstige feiten, vooral de woninginbraak en de diefstal met geweld. Verdachte was ten tijde van het plegen van deze strafbare feiten pas 14 en 15 jaar oud en hij is blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 maart 2011 eerder diverse malen met politie en justitie in aanraking gekomen.
Anders dan in eerste aanleg heeft verdachte in hoger beroep meegewerkt aan een onderzoek naar zijn persoon. Dit onderzoek is verricht door F.A.M. de Reeper, gz-psycholoog en door A.A.C.M. Lenssen, kinder- en jeugdpsychiater. In hun rapportage van 22 januari 2011, resp. 14 januari 2011 komen deze deskundigen tot de conclusie dat bij betrokkene sprake is van ‘een gedragsstoornis, ernstig, type beginnend in de kindertijd’. Betrokkene ontwikkelt een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Zij beschrijven dat “het externaliseren, het niet nemen van verantwoordelijkheid, verminderde gewetensfuncties, egocentrisme en onrijpheid bijdragen aan een hoge kans op recidive. Daarnaast is het gebrek aan toezicht en sturing en het mede ontkennen van enig delict van de kant van de ouders een andere belangrijke factor voor de instandhouding van betrokkenes gedrag”.
Het hof neemt deze conclusie van de deskundigen over en maakt die tot de zijne.
In hun rapportage adviseren de deskundigen geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, maar een (civiele) gesloten plaatsing voor de behandeling van de beschreven problematiek voor de duur van een jaar met aansluitend een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij toegewerkt wordt naar geleidelijk meer zelfstandigheid van verdachte.
Zij concluderen dat verdachte niet gebaat is bij een ambulante behandeling en vinden het noodzakelijk dat verdachte gedurende zeker nog een jaar verblijft in een gesloten setting.
Anders dan de deskundigen in hun rapport veronderstellen, kan het hof in het kader van deze lopende strafzaak geen civiele plaatsing bevelen. Desgevraagd heeft deskundige De Reeper ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat een civiele plaatsing van de strafrechter wel tot de mogelijkheden behoorde. Hij is echter bij zijn standpunt gebleven dat een behandeling van verdachte in een gesloten setting moet plaatsvinden, en vindt een ambulante behandeling voor verdachte nog niet geschikt vanwege de te grote vrijheid om zich aan een behandeling te onttrekken.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd en heeft gemotiveerd waarom een mildere variant van hulpverlening en strafafdoening (voorwaardelijke PIJ-maatregel of gesloten jeugdzorg), zeker ook bezien vanuit de ervaringen met het gezin waarin verdachte is opgegroeid, niet in het belang van de ontwikkeling van verdachte wordt geacht.
Namens verdachte is bepleit geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, vanwege de relatief geringe ernst van de strafbare feiten. Gevraagd is verdachte naar huis te laten gaan en van daaruit hulpverlening te gaan zoeken. In dit verband heeft de raadsman uitgebreid stilgestaan bij de intussen door verdachte behaalde certificaten van de zogenaamde Equipmodules, gedurende de periode van voorlopige hechtenis in JJI Eikenstein in Zeist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een PIJ-maatregel disproportioneel is gezien de ernst van de tenlastegelegde feiten en de reeds in detentie behaalde behandelresultaten en stelt voor dat verdachte meewerkt aan een residentiële behandeling voor de duur van nog maximaal 6 maanden als bijzondere voorwaarde bij een op te leggen straf.
Het hof oordeelt over de oplegging van straf en/of maatregel als volgt.
Naar het oordeel van het hof komt voor de bewezenverklaarde feiten geen andere straf in aanmerking dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding om de duur van de jeugddetentie te laten bepalen door de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, nog daargelaten dat dit onmogelijk zou zijn vanwege de maximumduur van de jeugddetentie van 1 jaar (artikel 77i, eerste lid, Wetboek van Strafrecht). De lange duur van dit voorarrest is immers ingegeven door de veroordeling door de rechtbank tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en de duur van de behandeling van het hoger beroep, in verband met het opstellen van nieuwe rapportages. Het hof vindt een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de recidive, passend.
Daarnaast is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd. Aan de wettelijke criteria voor de oplegging van een PIJ-maatregel genoemd in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan.
De 3 bewezenverklaarde feiten zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Door de in de rapportage beschreven gedragsstoornis en het gebrek aan toezicht en sturing van de kant van de ouders, is sprake van een hoge kans op recidive. Volgens de deskundige Lenssen lijkt verdachte met de tenlastegelegde feiten met steeds gewelddadiger gedrag te recidiveren. Naar het oordeel van het hof eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel.
Daarnaast is de maatregel naar het oordeel van het hof in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Uithuisplaatsing en een behandeling in het kader van een civielrechtelijke maatregel heeft in het verleden onvoldoende resultaat gehad. De deskundige De Reeper heeft in zijn rapportage onder meer geconcludeerd dat voor gedragsverandering, voorkomen van herhaling en voor het keren van de negatieve ontwikkeling van verdachte een langdurige behandelsetting in gedwongen kader buiten het gezin lijkt te zijn aangewezen. Het hof sluit zich daarbij aan. Verdachte zit inmiddels ruim 15 maanden in voorarrest. Hij verblijft thans in een groep waarin ook jongeren zitten die een PIJ-maatregel hebben en hij gedijt goed in deze gesloten setting. Hij heeft al een aantal certificaten behaald. Gelet op het feit dat verdachte al geruime tijd verblijft in Eikenstein, heeft het de voorkeur van het het hof dat de behandeling zo spoedig mogelijk aanvangt en in Eikenstein plaatsvindt en dat in de behandeling zo mogelijk wordt aangesloten bij het reeds ingezette traject dat verdachte in voorlopige hechtenis is aangevangen.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.272,18. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.864,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 52,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 19,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte (diefstal in vereniging met geweld, strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 475,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte (diefstal in vereniging met braak, strafbaar gesteld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Meervoudige kamer te Utrecht van 29 september 2008 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, en op grond van het feit dat aan verdachte in dit arrest een PIJ-maatregel wordt opgelegd, is het hof van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77v, 77dd, 77gg, 310, 311, 312 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder parketnummer 16-511675-10 tenlastegelegde feit 2.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de verdachte opgelegde vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
Met betrekking tot de plaats waar en de wijze waarop deze maatregel zal moeten worden ten uitvoer gelegd adviseert het hof dat verdachte bij voorkeur zal worden behandeld in Rijksinrichting Eikenstein te Zeist.
De vordering van de benadeelde partij:
Verklaart de benadeelde partij, in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 19,50 (negentien euro en vijftig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2009, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag te betalen van € 19,50 (negentien euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2009, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag jeugddetentie.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededaders van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
De vordering van de benadeelde partij:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 475,00 (vierhonderdvijfenzeventig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2010, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd, een bedrag te betalen van € 475,00 (vierhonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2010, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 (negen) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Utrecht van 26 oktober 2009, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Utrecht van 29 september 2008 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr M. Barels, voorzitter,
mr J.P. Bordes en mr A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.P. Post, griffier,
en op 6 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.