ECLI:NL:GHARN:2011:BQ2156

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003078-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling van een bromfiets na diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1989 en thans verblijvende in een Huis van Bewaring, was eerder veroordeeld voor een misdrijf en heeft hoger beroep aangetekend tegen zijn veroordeling voor opzetheling van een bromfiets. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 12 mei 2008 parkeerde de aangever zijn bromfiets voor een supermarkt, maar deze werd kort daarna gestolen. De aangever deed aangifte en kreeg later informatie dat de bromfiets mogelijk in het bezit was van de verdachte. De politie vond de bromfiets in de schuur van de verdachte, die verklaarde deze voor €500 van een onbekende te hebben gekocht. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte had moeten zijn van de diefstal, gezien de beschadigingen aan de bromfiets en de omstandigheden waaronder hij deze had verworven.

De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en niet in overeenstemming met de feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde het primair ten laste gelegde bewezen, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan opzetheling. De straf werd bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003078-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-601668-08
Arrest van 19 april 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 september 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans - uit anderen hoofde - verblijvende in Huis van Bewaring Havenstraat te Amsterdam,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr. N. Hendriksen, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 5 april 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 mei 2008 tot en met 24 juni 2008 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, één bromfiets (merk Yamaha) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat goed wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 mei 2008 tot en met 24 juni 2008 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, één bromfiets (merk Yamaha) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bromfiets wist dat deze van diefstal afkomstig was dan wel dat hij dit redelijkerwijs had moeten vermoeden. De beschadigingen op de bromfiets zijn te verklaren - aldus verdachte - doordat de bromfiets bij een verkeersongeluk betrokken is geweest. Gelet hierop kan het bedrag dat verdachte voor de bromfiets heeft betaald, als marktconform worden aangemerkt. Daarnaast heeft verdachte bij de politie telefonisch geïnformeerd of de bromfiets van misdrijf afkomstig was, hetgeen niet het geval bleek te zijn. Aan de op hem rustende zorgplicht is derhalve voldaan, aldus de raadsman.
Het hof stelt de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Aangever [slachtoffer] parkeert op 12 mei 2008 omstreeks 9.00 uur zijn bromfiets, die middels een stuurslot is afgesloten, voor de supermarkt [bedrijf] te [plaats] Omstreeks 11.15 uur neemt hij waar dat zijn bromfiets is weggenomen. [slachtoffer] doet die dag aangifte bij de politie en licht een aantal van zijn vrienden in over de diefstal en vraagt hen uit te kijken naar zijn bromfiets. Een vriendin van aangever reageert. Op diezelfde dag, op 12 mei 2008 verklaart zij tegenover aangever dat zij tussen 12.00 en 13.00 uur, toen zij met een aantal vrienden voor de [bedrijf] stond, het gerucht hoorde dat ene [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte]) een scooter zou hebben gestolen. Omstreeks 17.55 uur die dag ziet aangever een negroïde jongen op zijn bromfiets rijden. Hoewel er wel kappen van de bromfiets verwijderd zijn, herkent aangever de bromfiets als zijn eigendom. Ook getuige [getuige] herkent de bromfiets als de bromfiets van [slachtoffer]. De politie doet onderzoek en treft op 12 mei 2008 in de tuin achter de woning van [medeverdachte] een groene kap van een bromfiets aan. Deze kap wordt later door aangever en zijn vader herkend als onderdeel van de bromfiets van aangever.
Op 24 juni 2008 verklaart [getuige 2] dat hij op 12 mei 2008, omstreeks 14.30 uur, verdachte en [medeverdachte] samen zag rijden op een scooter van het merk Yamaha Aerox, zonder kappen. Op 24 juni 2008 treft de politie de bromfiets aan in de schuur op het adres van verdachte en zijn moeder. De moeder van verdachte verklaart dat verdachte omstreeks half mei 2008 een scooter in haar schuur heeft geplaatst. Deze bromfiets blijkt, na bevraging van het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, de bromfiets van aangever te zijn. Volgens opgave van de vader van aangever en het proces-verbaal voertuigidentificatie is de bromfiets beschadigd. Daarbij is onder meer sprake van een gebroken stuurslot en doorgeknipte bedrading van het contactslot. De originele kappenset ontbrak bij aantreffen.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof acht onder meer op grond van de verklaring van [getuige 2] bewezen dat het verdachte was die op 12 mei 2008 's middags op de bromfiets heeft gereden. Op het moment van het voorhanden krijgen van de bromfiets heeft het voor verdachte uiterlijk waarneembaar moeten zijn dat het stuur- en het contactslot defect was. De bedrading van het contactslot was doorverbonden, kennelijk teneinde op niet reguliere wijze te kunnen starten en ermee te kunnen rijden. Ook moet, gelet op de aangifte, het stuurslot verbroken zijn geweest. Dit soort specifieke schade vormt een duidelijke aanwijzing voor diefstal. Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte - als koper van de bromfiets - ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen daarvan zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bromfiets van misdrijf afkomstig was. Aldus is sprake van opzetheling.
Hetgeen verdachte heeft aangegeven doet daaraan niet af. Verdachte verklaart dat hij de bromfiets voor een bedrag van
€ 500,- van ene [naam 1] heeft gekocht. Het ging om een schadegeval naar aanleiding van een ongeval. De bromfiets zou aldus door verdachte - achteraf beschouwd - door [naam 1] en ene [naam 2] zijn gestolen. Het geldbedrag heeft verdachte opgenomen van de bankrekening van zijn moeder. Ook stelt verdachte dat hij heeft geïnformeerd bij de politie.
Het hof acht de verklaring van verdachte, zoals ter zitting door de raadsman ook is verwoord, ongeloofwaardig. Zijn lezing is op essentiële onderdelen strijdig met de door het hof hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden zijn gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van de moeder van verdachte - ten overstaan van verbalisanten - dat verdachte de bromfiets van ene "[medeverdachte]" ( het hof begrijpt: [medeverdachte]) kocht, de verklaring van [getuige 2], de processen-verbaal van bevindingen d.d. 20 juni 2008 en 25 juni 2008 en het proces-verbaal van voertuigidentificatie.
De lezing van verdachte vindt onvoldoende steun in de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
De stellingen die verdachte poneert, zijn bovendien niet concreet. Verdachte heeft nagelaten enige nadere onderbouwing aan zijn stelling ten grondslag te leggen. Immers, meer gegevens dan enkel de twee namen [naam 1] en [naam 2] - als verkoper of dief van de bromfiets - heeft verdachte niet kunnen overleggen, ook niet nadat hij daartoe door de politie werd bevraagd. Onderzoek van de politie naar de identiteit van [naam 1] en [naam 2] heeft niets opgeleverd. Beiden zijn niet traceerbaar gebleken. De enkele stelling dat verdachte 500 euro zou hebben betaald, heeft verdachte evenmin nader onderbouwd, terwijl zulks voor hem eenvoudig mogelijk moet zijn geweest. Hetgeen verdachte omtrent een alternatief scenario heeft geschetst, is derhalve niet geloofwaardig en niet aannemelijk geworden.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij in de periode van 12 mei 2008 tot en met 24 juni 2008 in de gemeente [gemeente], een bromfiets, merk Yamaha, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzetheling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een bromfiets. Hierdoor heeft hij ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor het eigendomsrecht van de eigenaar van de bromfiets. Voorts wordt vermogenscriminaliteit bevorderd door het bestaan van afzetmogelijkheden via helers.
In aanmerking is genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 februari 2011, eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en andere strafbare feiten.
Gelet is voorts op hetgeen ter zitting namens verdachte omtrent zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht. Het hof heeft gelet op een adviesrapportage d.d. 2 juni 2009 en een afloopbericht toezicht d.d. 17 juli 2009, beide opgemaakt door Tactus verslavingszorg.
Verdachte is thans - in het kader van een andere strafzaak - preventief gehecht. Dit brengt met zich dat een werkstraf thans moeilijk uitvoerbaar moet worden geacht. Daarnaast is in het verleden gebleken dat verdachte onvoldoende gemotiveerd was om zich te houden aan de afspraken die in het kader van reclasseringstoezicht werden opgelegd. Uit de rapportage blijkt niet van een andere (meer gemotiveerde) houding van verdachte ten aanzien van zijn problemen. Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op de documentatie van verdachte, ziet het hof geen aanleiding om een andere strafmodaliteit dan wel een andere strafduur op te leggen dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof acht derhalve een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Dolfing, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. H.K. Elzinga, in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse als griffier, zijnde mr. H.K. Elzinga buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.