ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0954

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001272-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer als verweer tegen beschuldiging van mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1965 en wonende te Emmeloord, was beschuldigd van mishandeling van een persoon, te weten [slachtoffer]. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangever. Het hof heeft de bewijsverweren van de verdediging verworpen, maar oordeelde dat het beroep op noodweer slaagde. Het hof hechtte veel waarde aan de verklaringen van twee onafhankelijke getuigen, die bevestigden dat de verdachte zich had proberen te onttrekken aan het geweld van de aangever. Het hof oordeelde dat de verdachte niet disproportioneel had gehandeld en dat zijn reactie op de agressie van de aangever gerechtvaardigd was. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de overige tenlasteleggingen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001272-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-601412-07
Arrest van 12 april 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 mei 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren in het jaar 1965 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. K ter Haar-Benchaïb, advocaat te Emmeloord.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem voorts zal ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van noodweer. Hieruit volgt dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te verklaren in zijn vordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2007 te Emmeloord, gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of in een hand heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Bewijsoverweging
De raadsvrouw voert ter terechtzitting aan dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Zij betoogt dat de ontlastende verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op essentiële punten discrepantie vertonen met de belastende verklaringen van getuige [getuige 3] en aangever [slachtoffer]. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de verklaring van [getuige 3] niet gevolgd kan worden, gezien de verschillen met de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1]. Ook twijfelt de raadsvrouw aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer], mede omdat er tussen [slachtoffer] en [getuige 3] een vriendschappelijke relatie zou bestaan, wat tevens zou blijken uit het feit dat de twee gezamenlijk naar het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris zijn gegaan. De raadsvrouw meent dat geloof moet worden gehecht aan de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2], waaruit zou volgen dat verdachte geen geweld heeft gebruikt zodat hij dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt ten aanzien van het gevoerde verweer het volgende.
De verklaringen van verdachte vinden in grote mate steun in de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat het goed mogelijk is dat hij aangever [slachtoffer] heeft gebeten toen deze een vuistslag in het gezicht van verdachte gaf. Tevens heeft verdachte bij de politie verklaard dat na het incident een aantal tanden is losgeraakt, welke verklaring hij ter zitting heeft aangevuld met de verklaring dat zijn tanden naar buiten zijn getrokken. Op de foto's van de hand van [slachtoffer], die ter terechtzitting bij het hof aan de verdediging zijn getoond, is letsel te zien dat passend is bij letsel als gevolg van een of meer beten. De naar buiten toe losgetrokken tanden bij verdachte kunnen worden toegeschreven aan het door [slachtoffer] terugtrekken van zijn hand op het moment dat hij gebeten wordt.
Alles afwegend acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] in zijn hand heeft gebeten ten gevolge waarvan deze pijn en letsel heeft bekomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 19 maart 2007 te Emmeloord, gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], in een hand heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
mishandeling.
Strafbaarheid
De raadsvrouw heeft het verweer aangevoerd dat, mocht het hof tot een bewezenverklaring komen, de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft gebeten in reactie op de agressieve handelingen van [slachtoffer]. Het bijten was noodzakelijk ter verdediging van de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die [slachtoffer] had ingezet tegen verdachte, aldus de raadsvrouw.
De advocaat-generaal geeft ter terechtzitting aan dat de situatie chronologisch niet goed te reconstrueren is. Hij stelt dat hij geloof hecht aan de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die zijns inziens onafhankelijk en betrouwbaar zijn. Uit die verklaringen blijkt dat verdachte zich vooral heeft proberen te onttrekken aan het geweld. Ter zitting is aannemelijk geworden dat voor verdachte de noodzaak is ontstaan zich te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding, aldus de advocaat-generaal. Het voorgaande strekt volgens de advocaat-generaal tot de conclusie dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt met betrekking tot het beroep op noodweer als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid, of goed tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Het hof is van oordeel dat niet is vast komen te staan wat zich heeft afgespeeld voordat verdachte in aangevers hand heeft gebeten. Het hof hecht - evenals de verdediging en de advocaat-generaal - veel waarde aan de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2], welke tot de conclusie strekken dat verdachte zich met name heeft proberen te onttrekken aan het geweld. Het hof is tevens van oordeel dat aangever [slachtoffer] de agressor van het geheel is geweest.
De voorstelling van zaken zoals de verdediging die heeft aangevoerd, waarin [slachtoffer] een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft ingezet tegen verdachte, acht het hof aannemelijk. Verdachte verkeerde in een noodweersituatie waartegen verdediging noodzakelijk was. Door te handelen zoals is bewezen verklaard, is verdachte binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging gebleven en heeft hij niet disproportioneel gehandeld.
Het voorgaande brengt met zich mee dat het beroep op noodweer slaagt en verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikelen 41 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. H.K. Elzinga, in tegenwoordigheid van R.H. Jansen als griffier, zijnde mr. H.K. Elzinga buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.