Gerechtshof te Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Parketnummer: 24-000801-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-600971-09
Arrest van 8 april 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, enkelvoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, zitting houdende te Lelystad, van
10 maart 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere-Buiten.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede de onderzoeken op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 22 december 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk de linkerzijde van een personenauto (gekentekend [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Bewijsverweer
Namens verdachte is aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde omdat wettig althans overtuigend bewijs ontbreekt. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft op 22 december 2008 bij de politie verklaard dat hij die dag langs de auto is gelopen van zijn buurman die op nummer 22 woont. Deze verklaring dient op basis van de Salduz-jurisprudentie van het bewijs te worden uitgesloten.
Voor het overige is niet voldaan aan het wettelijke bewijsminimum. Alleen getuige
[getuige] zou hebben waargenomen dat verdachte met een sleutel de auto van aangever zou hebben bekrast. Voor het bestanddeel opzet is geen ander bewijsmiddel aanwezig dan haar verklaring. Aangever heeft niet zelf waargenomen dat verdachte zijn auto zou hebben bekrast en dat hij nadien constateert dat er een kras op zijn auto zit, wil nog niet zeggen dat verdachte degene is geweest die de vermeende kras op de auto heeft aangebracht. Het proces-verbaal van bevindingen verschaft onvoldoende steunbewijs.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Het hof zal de verklaring van verdachte niet tot het bewijs bezigen en laat het Salduz verweer daarom verder onbesproken.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat ziet op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, zo blijkt uit HR 26 januari 2010 (LJN BK2094).
Het hof bezigt met betrekking tot de bewezenverklaring de navolgende bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal, nr. 2008092297-4, d.d. 22 december 2008 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Flevoland, district zuid, basiseenheid Almere Buiten, inhoudende:
als verklaring van getuige [getuige]
"Ik verblijf regelmatig bij mijn vriend aan de [adres] (...) te [plaats]. (...) Op maandag 22 december 2008, omstreeks 18.40 uur zag ik de buurman van nummer 24 in de straat lopen. Ik zag dat hij vreemd rond de rode auto van de buurman van nummer 22 liep. Ik hield hem op een korte afstand in de gaten en zag dat hij heel dicht langs de linkerzijde van de auto liep. Ik zag dat de buurman van 24 een sleutel in zijn rechterhand vast hield. Ik zag dat hij vervolgens met een sleutel langs de linkerzijde van de auto kraste. Ik zag dat dit ter hoogte van de linker portier was.(...);
Ik ben direct naar de eigenaar van de woning gelopen welke op nummer 22 woont. Ik hoorde dat de kras voorheen er nog niet zat. De buurman van 22 heeft vervolgens de politie gebeld."
2. Een proces-verbaal, nr. 2008092297-1, d.d. 22 december 2008 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie Flevoland, district zuid, basiseenheid Almere Buiten, inhoudende:
Als verklaring van aangever [slachtoffer], wonende [adres] te [plaats]:
"Ik doe hierbij aangifte van vernieling van mijn auto. Vandaag 22 december 2008 heb ik mijn auto voor de deur van mijn woning gezet. De passagierskant stond aan het trottoir en de bestuurderskant lag aan de kant van de weg. Het betreft een rode Kia Shuma met het kenteken [kenteken]. De auto is mijn eigendom. (...) Vandaag 22 december 2008 omstreeks 18.30 uur was ik thuis. Ik hoorde dat de bel ging. Toen ik de deur open deed herkende ik de buurvrouw (...) bij mij in de straat. Ik hoorde dat zij tegen mij zei dat zij de buurman van nummer 24 langs mijn auto had zien lopen Zij vertelde aan mij dat zij had gezien dat deze buurman, [verdachte], op de rijbaan langs mijn auto liep. Zij vertelde mij dat zij had gezien dat hij moedwillig met sleutels die hij in zijn hand had, langs de zijkant van mijn auto kraste. (...) Toen ik naar mijn auto ging kijken zag ik dat er een verse grote kras over de linkerzijde van het portier van mijn auto liep. Ik zag dat de kras wit was. Ik zag dat deze kras liep vanaf het linker voorportier tot aan de linker wielkast naar voren toe."
3. Een proces-verbaal, nr. 2008092297-2, d.d. 22 december 2008 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie Flevoland, district zuid, basiseenheid Almere Buiten, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Als hun verklaring:
dat zij tijdens hun dienst op maandag 22 december 2008 omstreeks 18.40 uur de opdracht kregen te gaan naar de [adres] te [plaats] en ter plaatse aangekomen zagen dat er een diepe witte kras op de linkerdeur en het linker voorscherm zat van de rode Kia Shuma met kenteken [kenteken] van melder De [slachtoffer].
Het hof is van oordeel dat de getuigenverklaring van [getuige] in voldoende mate ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen. Immers, de verklaringen van zowel aangever als de agenten met betrekking tot de aangetroffen schade aan de straatzijde van de auto van aangever, bevestigen op onderdelen van de tenlastelegging de getuigenverklaring in ondersteunende zin zodat is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Het hof merkt hierbij op dat (ook) de huidige interpretatie van de hiervoor bedoelde bewijsminimumregel er niet aan in de weg staat dat het daderschap van de verdachte wordt aangenomen op basis van één bewijsmiddel, nu het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering op de tenlastelegging in haar geheel ziet en niet op een onderdeel daarvan. Aldus is voldaan aan het wettelijke bewijsminimum. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 22 december 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk de linkerzijde van een personenauto, gekentekend [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van de auto van zijn buurman. Het gaat hier om een feit dat schade, hinder en veel onrust en overlast meebrengt voor de betrokkene. Verdachte heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 20 januari 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde en door de rechter in eerste aanleg opgelegde straf een passende en noodzakelijke bestraffing is.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat deze benadeelde partij in de eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering en dat deze benadeelde partij zich niet opnieuw heeft gevoegd in het geding in hoger beroep.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van driehonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zes dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in zes opeenvolgende éénmaandelijkse termijnen elk groot vijftig euro.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. G.H. Smeitink als griffier.