ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0319

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002768-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde diefstal door twee of meer verenigde personen met gebruik van een valse sleutel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem op 1 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1989, is samen met een mededader schuldig bevonden aan gekwalificeerde diefstal. De feiten dateren van 13 juli 2010, toen de verdachte en haar mededader een portemonnee en een SNS-bankpas hebben gestolen van een oudere vrouw, [benadeelde]. De verdachte heeft de pincode van de bankpas afgekeken en vervolgens meerdere pintransacties uitgevoerd met de gestolen pas. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, inclusief een schadevergoedingsmaatregel. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededader zich schuldig hebben gemaakt aan de diefstal en heeft de strafoplegging gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De proeftijd van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf is met een jaar verlengd, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich onder toezicht van de reclassering moet stellen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002768-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-653190-10
Parketnummer TUL: 07-663058-10
Arrest van 1 april 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 november 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd, op de vordering van de benadeelde partij en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal vrijspreken.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering en de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
zij op of omstreeks 13 juli 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en/of één of meer SNS-bankpas (v.v. rekeningnummer [rekeningnummer]), in elk geval enig goed en/of geld, in elk geval enig geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
2.
zij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 13 juli 2010 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit één of meer geld- en/of oplaadautoma(a)t(en) heeft weggenomen geld, in elk geval enig geld en/of uit een winkelpand [bedrijf], gelegen aan het [straat]) één of meerdere goederen en/of geld, in elk geval enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of het weg te nemen geld en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten het gebruik van een een SNS-bankpas (o.n.v. [benadeelde] en v.v. rekeningnummer [rekeningnummer]).
Bewijsoverweging ten aanzien het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Aan verdachte is onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegd dat zij zich samen met een ander/anderen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (gekwalificeerde) diefstal. De verwijten behelzen feitelijk het bemachtigen van een portemonnee en een betaalpas van een oudere mevrouw en het vervolgens daarmee verrichten van pintransacties en geldopnamen.
De verdachte en diens raadsman hebben aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Ook de advocaat-generaal stelt zich op vorenstaand standpunt.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 13 juli 2010 doet aangeefster [benadeelde] samen met haar man, de heer [getuige], boodschappen bij [bedrijf] in winkelcentrum [winkelcentrum] te [plaats]. In de supermarkt heeft de heer [getuige] de portemonnee van zijn vrouw gekregen en rekent hij af. Deze betaling heeft om 12.32 uur plaatsgevonden. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat hem opviel dat tijdens het afrekenen een jongen en een meisje dicht om hem heen stonden.
Nadien geeft de heer [getuige] de portemonnee aan zijn vrouw. [benadeelde] koopt in het winkelcentrum nog twee visjes en stopt de portemonnee vervolgens in de rechterzak van haar bodywarmer.
Vanaf het winkelcentrum lopen [benadeelde] en [getuige] naar de bushalte toe. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat, terwijl hij met zijn vrouw bij het bushaltehokje zit, er een jongen en een meisje aan komen lopen, dat het meisje op het bord met vertrektijden kijkt en aangeeft dat ze niet kan vinden wat ze zoekt. [getuige] helpt haar. De jongen en het meisje lopen vervolgens weg.
Na thuiskomst, omstreeks 14.30 uur, ontdekt mevrouw [benadeelde] dat haar portemonnee weg is met hierin ondermeer haar pinpas van de SNS bank met nummer [rekeningnummer]. Deze rekening heeft zij diezelfde middag geblokkeerd.
Uit een bankafschrift behorend bij rekeningnummer [rekeningnummer] blijkt dat er die dag, op 13 juli 2010, vanaf 12.32 uur de volgende bedragen van de SNS-rekening [rekeningnummer] zijn afgeschreven:
- 12.53 uur € 200,00;
- 12.54 uur € 250,00 bij de Rabobank aan het [straat];
- 12.55 uur € 450,00 op [straat] te [plaats]
- 13.10 uur € 20,00;
- 14.17 uur € 10,00;
- 14.30 uur € 156,93 bij de [bedrijf] te [plaats 2].
Van het rekeningnummer van de heer [getuige] met nummer SNS [rekeningnummer], welk rekeningnummer gekoppeld is aan de pinpas van mevrouw [benadeelde], wordt diezelfde middag voorts om 13.12 uur in [plaats] nog een bedrag van € 750,00 afgeschreven.
Naar aanleiding van de aangifte van mevrouw [benadeelde] wordt door de politie een onderzoek ingesteld. In dit kader worden er door [bedrijf] te [plaats] alsmede door de Rabobank Salland te [plaats] camerabeelden verstrekt.
Getuige [getuige] verklaart op basis van de hem getoonde afbeeldingen afkomstig van de camera-bewakingsbeelden van [bedrijf] dat de twee personen die op 13 juli 2010 dicht bij hem stonden gedurende het afrekenen in de supermarkt dezelfde personen zijn die hij korte tijd later bij de bushalte te woord heeft gestaan.
De verklaring van [getuige] vindt deels ondersteuning in de verklaring van een medewerker van [bedrijf], de heer [medewerker]. [medewerker] verklaart dat hij op 24 juli 2010 gewaarschuwd wordt dat twee personen zich verdacht ophouden in de supermarkt. [medewerker] verklaart dat hij de twee personen via camera-bewakingsbeelden in het vizier krijgt en dat hij de jongen en het meisje herkent als zijnde de personen die ongeveer twee weken eerder aangehouden zijn in de supermarkt vanwege diefstal van een pinpas. [medewerker] volgt de twee personen via de camerabewakingsbeelden en ziet op enig moment dat de jongen en het meisje achter een oudere man richting de kassa lopen. [medewerker] verklaart dat hij ziet dat de jongen achter de man bij de kassa gaat staan, over de schouder van de oudere man kijkt en, terwijl deze man aan het pinnen is, de pincode leest.
Verbalisant [verbalisant] verklaart dat de personen die afgebeeld zijn op de afbeeldingen afkomstig van de camera-bewakingsbeelden van [bedrijf], hem ambtshalve bekend zijn als [medeverdachte], geboren op [1993] te [geboorteplaats] en zijn zus [verdachte], geboren op [1989].
Op 17 februari 2010 was hij namelijk als hulpofficier van justitie aanwezig bij de aanhouding van beiden. Op 24 juli 2010 heeft hij hen gezien in het cellencomplex te [plaats].
Na analyse van de afbeeldingen afkomstig van camerabeelden van de Rabobank Salland verklaart [verbalisant] dat de jonge vrouw die op de camera-afbeelding 3 is afgebeeld een transactie uitvoert bij de geldautomaat. Dit betreft een geldopname van 250 euro van rekening [rekeningnummer]. [verbalisant] constateert dat zij, gelet op de kleding en het postuur, overeenkomt met [verdachte], zoals zij 21 minuten ervoor te zien is op beelden in [bedrijf].
Het hof stelt vast dat de persoon, een meisje, dat afgebeeld is op de afbeeldingen afkomstig van camerabeelden van Rabobank Salland grote gelijkenis vertoond met het meisje dat afgebeeld is op de afbeeldingen 2 en 5 van de camerabeelden van [bedrijf]. Specifieke kenmerken van gelijkenis betreffen de broek, (open instap)schoenen, de trui alsmede het witte shirt dat onder het zwarte jasje zit. Het hof heeft ter terechtzitting op 18 maart 2011 geconstateerd dat het meisje dat op 13 juli 2010 omstreeks 12:56 uur de pintransacties van rekeningnummer [rekeningnummer] verricht bij de Rabobank Salland te [plaats] en afgebeeld is op de opgenomen beelden van [bedrijf], grote gelijkenis vertoond met de ter zitting aanwezige verdachte. Specifieke kenmerken van gelijkenis betreffen de lengte, postuur, neusbrug en vorm en ligging van de ogen van verdachte. Het hof is op grond van deze constatering, alsmede op grond van de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant], van oordeel dat het boven twijfel verheven is dat verdachte de op de afbeeldingen afgebeelde persoon is.
Het hof stelt vast dat verdachte de persoon is geweest die op 13 juli 2010 te 12.32 uur met haar medeverdachte in [bedrijf] aanwezig was, zij beiden in de directe nabijheid van de heer [getuige] stonden terwijl deze aan het afrekenen was, haar medeverdachte over de schouder van de heer [getuige] keek op het moment dat deze de pincode intoetste en zij een aantal minuten later - nadat aangeefster [benadeelde] elders in het winkelcentrum nog vis heeft gekocht en de portemonnee in haar bodywarmer had gestoken, waarna [benadeelde] en [getuige] zich naar de bushalte buiten het winkelcentrum hadden begeven - tezamen met haar medeverdachte bij de bushalte contact gezocht heeft met de heer [getuige] en aangeefster [benadeelde] die op dat moment in het bushokje zaten. Vorenstaande in samenhang bezien met de omstandigheid dat (diezelfde middag) geconstateerd wordt dat de portemonnee met pinpas weg is en blijkt dat in een zeer kort tijdsbestek van minder dan twintig minuten - gelet op het feit dat [benadeelde] nog vis haalde en tezamen met haar man nog naar de bushalte is gelopen - gerekend vanaf het tijdstip van het aflezen van de pincode, de pinpas gestolen is en in hoog opeenvolgend tempo vijf transacties zijn verricht in aanvankelijk [plaats] en later [plaats 2], waaronder de transactie bij de Rabobank te [plaats] waar verdachte zichtbaar is, van oordeel dat het boven redelijke twijfel verheven is dat niet een ander dan verdachte en haar medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan de diefstal van de portemonnee, pinpas en aan alle voornoemde pintransacties. Omstandigheden die vorenstaande diefstal onaannemelijk maken zijn gesteld noch gebleken.
Gelet op het vorenstaande, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 13 juli 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en één SNS-bankpas (v.v. rekeningnummer [rekeningnummer]), toebehorende aan [benadeelde];
2.
zij op tijdstippen op 13 juli 2010 in de gemeenten [gemeente 1] en [gemeente 2], tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geld- en oplaadautomaten heeft weggenomen geld, toebehorende aan anderen dan verdachte en haar mededader, waarbij verdachte en/of haar mededader telkens het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten het gebruik van een een SNS-bankpas (o.n.v. [benadeelde] en v.v. rekeningnummer [rekeningnummer]).
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
diefstal door twee of meer verenigde personen;
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 13 juli 2010 meermalen schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal. Samen met haar mededader heeft verdachte de pinpas van een vrouw op hoge leeftijd afhandig gemaakt, teneinde de rekening van dit slachtoffer leeg te halen. Op geraffineerde wijze is de pincode afgekeken en daarna de pinpas weggenomen. Vervolgens is in een zeer kort tijdbestek meerdere keren met deze pinpas geld van de betreffende rekening van het slachtoffer gepind. Door aldus te handelen is groot financieel nadeel en psychisch leed bij het kwetsbare slachtoffer veroorzaakt.
Uit het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 februari 2011 blijkt dat verdachte meerdere keren veroordeeld is ter zake soortgelijke strafbare feiten. Dit betrof ondermeer een veroordeling door de politierechter op 3 juni 2010. Het hof neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat zij zich vijf weken na deze veroordeling (opnieuw) heeft schuldig gemaakt aan de onderhavige strafbare feiten, die voor wat betreft de modus operandi, grote gelijkenis vertoont met de feiten waarvoor zij op 3 juni 2010 is veroordeeld. Het hof leidt dat af uit de verklaring van de medeverdachte uit de strafzaak die zich ook in het huidige dossier bevindt. Deze veroordeling alsmede eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in dezelfde fout te vervallen. Inzicht in het onaanvaardbare daarvan ontbreekt kennelijk bij verdachte.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte omtrent haar persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht en op hetgeen uit het door de reclassering opgestelde voortgangsverslag d.d. 15 maart 2011 blijkt.
De bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen naar het oordeel van het hof een vrijheidsstraf. Het hof is, met de politierechter, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden is. Voor het opleggen van een andere, lichtere stafmodaliteit ziet het hof gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de recidive, geen ruimte.
Vordering benadeelde partij [benadeelde]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Blijkens het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 1.836,96 en immateriële schade tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vaststaat dat de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij de door de rechtbank toegewezen materiële en immateriële schade ad € 2.086,96 heeft geleden. Van de zijde van de verdachte is de vordering van de benadeelde partij niet weersproken.
De vordering kan derhalve worden toegewezen tot voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan het moment van voldoening, met dien verstande, dat indien dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met dien verstande, dat indien dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 juni 2010 is de veroordeelde onder meer veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 18 juni 2010. De proeftijd is op diezelfde dag ingegaan.
De officier van justitie heeft op 29 september 2010 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke straf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis het bevel was gegeven dat die straf voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de thans aan de orde zijnde ten laste gelegde feiten.
Nu gebleken is dat de veroordeelde de thans aan de orde zijnde en bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, kan het hof in beginsel op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf.
Uit het voortgangsverslag van de reclassering d.d. 15 maart 2011 en uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd, blijkt dat verdachte contact heeft met de reclassering. Uit het voortgangsverslag blijkt dat de reclassering het wenselijk acht om het contact met verdachte vorm te geven en voort te zetten in het kader van een verplicht reclasseringscontact. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven hier welwillend tegen over te staan.
Het hof acht het in dit licht bezien thans niet opportuun de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen en zal de vordering in die vorm dan ook afwijzen. Teneinde het contact tussen verdachte en de reclassering vorm te geven en voort te zetten alsmede als stok achter de deur teneinde recidive in de toekomst te voorkomen, zal het hof de proeftijd met een jaar verlengen en als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14d, 14f, 36f, 57 en 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van tweeduizend zesentachtig euro en drieënnegentig cent, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf de datum van het schade veroorzakende feit,
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend zesentachtig euro en drieënnegentig cent, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf de datum van het schade veroorzakende feit, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zwolle-Lelystad van 3 juni 2010;
verlengt de bij dit vonnis gestelde proeftijd met één jaar;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de reclassering en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J. Dolfing, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier.