Parketnummer: 24-001918-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-661007-10
Arrest van 1 april 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 juli 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere-Buiten.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, heeft beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en daarbij een maatregel opgelegd en heeft voorts een beslissing genomen ten aanzien van de in beslag genomen goederen, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek en met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringstoezicht, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 160 uren.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 1.150,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 600,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de teruggave van deze goederen aan verdachte zal gelasten.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2010 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en/of een tas (met daarin o.a. poststukken en/of een portemonnee met inhoud en/of (auto)papieren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [instelling] en/of [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar, meermalen, in elk geval éénmaal, (met kracht)
- bij die [benadeelde 2] is gaan staan en/of
- (daarbij/daarna) die [benadeelde 2] de volgende woorden heeft/hebben toegevoegd:
* "Waar is het geld?" en/of
* "Waar is je portemonnee?" en/of
* "Wees stil!", althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking en/of
- bij die [benadeelde 1] is gaan staan en/of
- die [benadeelde 1] bij de haren heeft vastgepakt en/of
- (vervolgens) aan de haren van die [benadeelde 1] heeft getrokken (terwijl die [benadeelde 1] zich zittend op een stoel bevond) en/of
- die [benadeelde 1] op/tegen de neus heeft geslagen/gestompt (terwijl die [benadeelde 1] aan/bij de haren werd vastgehouden) en/of
- op/tegen/in het lichaam van die [benadeelde 1] heeft geduwd (richting de grond) en/of
- die [benadeelde 1] aan de haren heeft meegesleurd/getrokken (terwijl die [benadeelde 1] zich op de grond bevond) en/of
- (daarbij/daarna) die [benadeelde 1] de volgende woorden heeft/hebben toegevoegd:
* "Dit is een overval." en/of
* "Waar is het geld?" en/of
* "Ga op de grond liggen." en/of
* "Houd je bek!" en/of
* "Blijf op je knieën zitten!" en/of
* "Blijf liggen!", althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zijn/hun gezicht (deels) had(den) bedekt (met een sjaal, in ieder geval met een stuk stof) en/of een bivakmuts en/of een capuchon en/of een panty droeg(en) en/of tengevolge waarvan die [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel (scheef tussenschot van de neus), heeft bekomen;
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2010 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (Beretta, Model 70) en/of een alarm-/startpistool (BBM Police) en/of munitie van categorie III, te weten een 8mm Knall patroon, voorhanden heeft gehad.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte wordt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde verweten - kort samengevat - dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld.
Verdachte heeft tegenover de politie alsmede ten overstaan van de kinderrechter bekend dat hij op 17 februari 2010 betrokken is geweest bij de overval op het filiaal van [instelling] in Almere. Verdachte ontkent echter geweld toegepast te hebben en dicht dit geweld toe aan medeverdachte [medeverdachte 1].
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het strafverzwarende bestanddeel geweld. De raadsvrouw heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het medeplegen van het geweldsbestanddeel.
Vaststelling feitelijke gang van zaken
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 17 februari 2010 vindt er een overval plaats in het filiaal van [instelling] (hierna: het pand), gevestigd aan de [adres] te [woonplaats]. Twee personen, voorzien van gezichtsbedekking in de vorm van een panty en een capuchon, dringen het pand binnen. Op dat moment zijn daar twee medewerksters aanwezig, [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Er wordt naar hen geroepen: 'Waar is het geld'.
Een van de medewerksters, aangeefster [benadeelde 1], verklaart dat een van de personen bij haar komt staan en tegen haar roept: 'Dit is een overval', 'Waar is het geld' en 'Ga op de grond liggen'. [benadeelde 1] verklaart dat zij door deze persoon, een donkere jongeman, aan haar haren naar achteren wordt getrokken waardoor haar hoofd naar achteren klapt. Nadat [benadeelde 1] de man duidelijk heeft gemaakt dat er geen geld aanwezig is in het filiaal, slaat de man [benadeelde 1], terwijl hij haar aan haar haren vastheeft, met zijn vuist op haar neus. Vervolgens wordt [benadeelde 1] opnieuw door de man aan haar haren getrokken, naar de grond geduwd en aan haar haren over de grond getrokken. [benadeelde 1] wordt gesommeerd op haar knieën te blijven zitten.
Aangeefster [benadeelde 2] verklaart dat een man die bij haar komt staan aan haar vraagt waar haar portemonnee is. Deze man pakt vervolgens de tas van [benadeelde 2], pakt de daarin opgeborgen portemonnee, kijkt in de portemonnee en legt de tas met portemonnee vervolgens weer terug. De man sommeert [benadeelde 2] stil te zijn. Als de twee mannen het pand verlaten, ziet [benadeelde 2] dat één van hen een mobiele telefoon van haar bureau mee neemt.
Nadat de mannen het pand verlaten hebben, blijkt dat - naast de weggenomen telefoon - de tas van aangeefster [benadeelde 1] met daarin autopapieren, een ANWB-pas, haar portemonnee met daarin een Rabobankpas en een pasje van de Postbank, haar rijbewijs, alsmede een geldbedrag van € 50,00 verdwenen is.
Op basis van de opgegeven signalementen worden kort na de overval in Almere twee bij elkaar lopende verdachten aangehouden: verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Bij verdachte worden twee vuurwapens aangetroffen alsmede een zwarte panty waarvan de pijpen aan elkaar waren geknoopt. Bij [medeverdachte 2] wordt een knalpatroon aangetroffen.
Naar aanleiding van nader politieonderzoek wordt medeverdachte [medeverdachte 1] op 7 maart 2010 aangehouden.
Uit de geneeskundige verklaring, d.d. 17 juni 2010 opgesteld door S. van den Berg, arts bij de G.G.D. Flevoland, blijkt dat [benadeelde 1] ten gevolge van de vuistslag tegen haar neus een gebroken neus heeft opgelopen. Er is sprake van blijvende scheefstand van de neus en verminderde neuspassage. Mogelijk dient [benadeelde 1] na een jaar geopereerd te worden.
Bespreking verweer
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij, samen met medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2], op 17 februari 2010 betrokken is geweest bij een overval op een filiaal van [instelling] te Almere.
Samengevat komen zijn verklaringen erop neer dat hij in de ochtend van 17 februari 2010 door twee hem uit de buurt bekende personen, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], wordt gebeld met de vraag of hij geld wil verdienen. Uit nieuwsgierigheid - aldus verdachte - spreekt hij af bij een bushaltehokje alwaar hij [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en nog een andere jongen treft. Verdachte verklaart dat deze 'andere jongen' de jongen is met wie hij op 17 februari 2010 is aangehouden, medeverdachte [medeverdachte 2].
Aan verdachte wordt gevraagd of hij een pand in Almere wil overvallen en tegen hem wordt gezegd dat zij dit pand al een tijdje geobserveerd hebben en dat er geld aanwezig is. Na aanvankelijk geweigerd te hebben, stemt verdachte vervolgens toe. [medeverdachte 3] geeft aan dat hij voor wapens zal zorgen.
Omdat verdachte de feitelijke overval niet alleen wil plegen neemt hij contact op met [medeverdachte 1]. Verdachte verklaart dat hij regelde dat [medeverdachte 1] mee zou doen en dat [medeverdachte 1] op die ochtend, conform de daartoe door verdachte met [medeverdachte 1] gemaakte afspraak, naar een bushaltehokje in Almere is gekomen.
Verdachte verklaart dat ze vanaf het bushaltehokje vervolgens met z'n vijven in een groene auto zijn gestapt die door [medeverdachte 4] wordt bestuurd. Onderweg wordt bij een drogist gestopt alwaar door [medeverdachte 2] twee zwarte panty's worden gekocht. In de auto ontvangt verdachte twee wapens die hij in zijn zak steekt.
Verdachte verklaart dat in de auto over de uitvoering van de overval wordt gesproken, ondermeer op welke wijze de medewerkers in bedwang gehouden moeten worden. Hierbij wordt - aldus verdachte - de mogelijkheid besproken van het onder schot houden alsmede het vastbinden van de medewerkers met (computer)snoeren.
In de auto wordt de afspraak gemaakt dat [medeverdachte 2] met verdachte en met [medeverdachte 1] mee zal lopen richting het pand en dat hij hun aldaar een teken zal geven door zijn hand uit zijn zak te halen op de plek waar de overval moet plaatsvinden. Voorts wordt de afspraak gemaakt dat [medeverdachte 2] verdachte en [medeverdachte 1] na de overval bij het bushaltehokje zal opwachten, dat verdachte de wapens en buit aan [medeverdachte 2] moet overhandigen en dat ze vervolgens door medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] opgehaald zullen worden met de auto. Overeengekomen wordt dat verdachte en [medeverdachte 1] ieder 30% van de buit zullen ontvangen.
Verdachte verklaart dat, conform de daartoe gemaakte afspraak, [medeverdachte 2] bij het pand het afgesproken teken geeft. Verdachte en [medeverdachte 1] betreden vervolgens het pand. Verdachte gaat volgens afspraak bij een van de medewerksters staan en [medeverdachte 1] loopt op de andere medewerkster af. Enig moment later hoort verdachte een klap en geschreeuw. Verdachte ziet dat de vrouw waar [medeverdachte 1] bij staat, naar haar neus grijpt en dat ze haar hoofd beschermt met haar handen. Enig moment later ligt deze vrouw op de grond met haar armen om haar hoofd. [medeverdachte 1] vraagt de vrouw naar haar tas en pakt deze mee. Verdachte gemaand de andere medewerkster, die in paniek geraakt is, om stil te zijn.
Vervolgens verlaten ze het pand en rennen ieder een kant uit. Onderweg komt verdachte [medeverdachte 2] tegen die op dat moment aan het bellen is. Enig moment later worden zij beiden door de politie aangehouden.
De verklaringen van verdachte worden op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaringen van de aangeefsters [benadeelde 1] en [benadeelde 2] alsmede de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en vinden voorts steun in de observaties van een observatieteam alsmede in resultaten van het historisch onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte en zijn medeverdachten.
Op grond van de inhoud van het dossier, met name op grond van de verklaringen van verdachte, in samenhang bezien met de aangifte van [benadeelde 1] en [benadeelde 2], is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten waarbij zij willens en wetens het pand hebben overvallen.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben immers naar aanleiding van een vooropgezet en doordacht plan de overval gepleegd. Verdachte heeft ingestemd met het plan, heeft medeverdachte [medeverdachte 1] gevraagd mee te doen, was in de auto aanwezig toen door medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] nagedacht en gesproken werd over de wijze van het in bedwang houden van de medewerkers, heeft wapens aangenomen, is vervolgens met medeverdachte [medeverdachte 1], beiden voorzien van gezichtsbeddekking, gezamenlijk het pand binnengedrongen, heeft in een tas van een medewerkster gekeken, deze medewerkster gesommeerd te zwijgen toen zij in paniek raakte, hoorde onderwijl dat medeverdachte [medeverdachte 1] geweld jegens een andere medewerkster gebruikte en heeft het filiaal gezamenlijk met [medeverdachte 1] verlaten. Verdachte is aldus actief betrokken geweest bij de voorbereidings- en uitvoeringshandelingen en heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd.
Voor bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat iedere medepleger alle uitvoeringshandelingen heeft verricht. Het hof merkt hierbij op dat het voor verdachte, toen hij in de auto aanwezig was terwijl nagedacht en gesproken werd over de wijze van het in bedwang houden van de medewerkers, waarbij ondermeer de opties vastbinden en onder schot houden werden geopperd en hij wapens aangereikt kreeg, duidelijk moet zijn geweest dat er mogelijk geweld toegepast zou kunnen (gaan) worden. Verdachte heeft zich in de uitvoering van de overval hier niet van gedistantieerd. Het hof is in tegenstelling tot de raadsvrouw van oordeel dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat geweld zou worden gebruikt en heeft zich aldus willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op de toepassing van geweld en dat heeft aanvaard. Het hof houdt verdachte op grond daarvan mede verantwoordelijk voor het (door medeverdachte [medeverdachte 1]) gepleegde geweld en veroorzaakte letsel tijdens de overval.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 februari 2010 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een tas met daarin o.a. poststukken en een portemonnee met inhoud en autopapieren, toebehorende aan [instelling] of [benadeelde 1], welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, of zijn mededader toen aldaar
- bij die [benadeelde 2] is gaan staan en
- die [benadeelde 2] de volgende woorden heeft toegevoegd:
"Waar is het geld?" en
"Waar is je portemonnee?" en
"Wees stil!", en
- bij die [benadeelde 1] is gaan staan en
- die [benadeelde 1] bij de haren heeft vastgepakt en
- (vervolgens) aan de haren van die [benadeelde 1] heeft getrokken (terwijl die [benadeelde 1] zich zittend op een stoel bevond) en
- die [benadeelde 1] op de neus heeft gestompt (terwijl die [benadeelde 1] aan de haren werd vastgehouden) en
- tegen het lichaam van die [benadeelde 1] heeft geduwd (richting de grond) en
- die [benadeelde 1] aan de haren heeft getrokken (terwijl die [benadeelde 1] zich op de grond bevond) en
- die [benadeelde 1] de volgende woorden heeft toegevoegd:
"Dit is een overval." en
"Waar is het geld?" en
"Ga op de grond liggen." en
"Houd je bek!" en
"Blijf op je knieën zitten!" en
"Blijf liggen!",
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader hun gezicht hadden bedekt en een capuchon en/of een panty droegen en tengevolge waarvan die [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel (scheef tussenschot van de neus), heeft bekomen;
2.
hij op 17 februari 2010 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (Beretta, Model 70) voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten op 17 februari 2010 schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld.
Voorzien van gezichtsbedekking zijn verdachte en één van zijn mededaders op genoemde datum het filiaal van [instelling] te Almere binnengedrongen en hebben naar de aldaar aanwezige medewerksters geroepen: 'Dit is een overval' en 'Waar is het geld'.
Een medewerkster wordt op brute wijze bij haar haren vastgepakt, op haar neus geslagen en aan haar haren over de grond getrokken. Ze wordt gesommeerd om op haar knieën te blijven zitten. Een andere medewerkster wordt gemaand stil te zijn. Door verdachte en zijn mededader worden een tas met daarin o.a. poststukken, een portemonnee met inhoud en autopapieren alsmede een mobiele telefoon weggenomen.
Verdachte heeft door aldus te handelen gevoelens van angst en onveiligheid bij de aangeefsters veroorzaakt en de lichamelijke integriteit van een van hen aangetast.
Verdachte en zijn mededaders hebben (kennelijk) enkel gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Gewelddadige feiten als de onderhavige schokken de rechtsorde ernstig en brengen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Uit de aangifte en uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partijen komt naar voren dat het incident voor zowel aangeefster [benadeelde 1] als aangeefster [benadeelde 2] een traumatische ervaring is geweest, die in diverse verschijningsvormen invloed heeft gehad en nog steeds heeft op hun dagelijks leven.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie. Het ongecontroleerde bezit van wapens kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en een gevoel van onveiligheid in de samenleving veroorzaken. Verdachte heeft hieraan bijgedragen. Dit temeer, nu hij wapens op straat bij zich gedragen heeft.
Ten aanzien van de op te leggen straf dient bij ernstige strafbare feiten als de onderhavige als uitgangspunt te gelden dat de oplegging van een forse jeugddetentie geboden is.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 februari 2011 waaruit - ten voordele van verdachte -blijkt dat hij niet eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting van het hof door de verdachte, zijn raadsvrouw, moeder en stiefvader naar voren zijn gebracht en deze ook uit het rapport van de Jeugdreclassering d.d. 2 maart 2011 naar voren zijn gekomen, alsmede uit de ter terechtzitting van het hof door een medewerkster van de jeugdreclassering, mevrouw Buwalda, zijn toegelicht.
Verdachte zijn voorlopige hechtenis is geschorst onder meer op de voorwaarde dat hij zich houdt aan de aanwijzingen te geven door de jeugdreclassering. Uit de rapportage van mevrouw Buwalda d.d. 9 februari 2011 komt verdachte als een positief ingestelde jongen naar voren.
Verdachte volgt een opleiding tot fitnessinstructeur, basketballt op een hoog niveau, loopt stage, komt zijn afspraken bij de jeugdreclassering en De Waag na en stelt zich begeleidbaar op. De recidivekans wordt als laag ingeschat. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat er sprake is van een (forse) eenmalige uitglijder.
Het hof merkt op dat verdachte oprecht de indruk wekt dat hij zich de ernst van het feit en de strafwaardigheid ervan realiseert en spijt heeft van zijn daad. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat op initiatief van verdachte herstelbemiddeling is gestart. Verdachte heeft in dit kader zijn excuses aangeboden aan de slachtoffers.
Bij de strafoplegging houdt het hof voorts rekening met het feit dat verdachte volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden nu hij meegewerkt heeft aan het onderzoek van de politie en openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte ondervindt hier thans zelf de nadelen van, nu aannemelijk is geworden dat hij en zijn familie door/namens enkele medeverdachten recentelijk nog zijn bedreigd.
Gelet op al het bovenstaande en vanuit een oogpunt van normhandhaving en speciale preventie is het hof van oordeel dat in dit geval - met name gelet op de bijzondere omstandigheden als verwoord - kan worden volstaan met de oplegging aan de verdachte van een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van honderdzestig uren. Het hof acht wel geboden dat aan de verdachte bij het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de jeugdreclassering wordt opgelegd c.q. dit contact wordt voortgezet, nu verdachte de nodig hulp en steun ontleent aan dat contact, alsmede ter controle op de continuering van de gesignaleerde positieve ontwikkelingen van de verdachte.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen tot een bedrag van € 1.150,00 (bestaande uit € 50,00 materiële schade,
€ 1.000,00 immateriële schade en € 100,00 kosten rechtsbijstand) en voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard en dat zij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen.
Vaststaat dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet inhoudelijk bestreden. Nu de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt kan deze toegewezen worden tot een bedrag van € 1.050,00, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
De kosten voor rechtsbijstand waardeert het hof op € 100,00. Verdachte dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 100,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het voormeld bedrag van € 1.050,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen tot een bedrag van € 600,00 (bestaande uit € 500,00 immateriële schade en € 100,00 kosten rechtsbijstand) en voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard en dat zij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen.
Vaststaat dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet inhoudelijk bestreden. Nu de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt kan deze toegewezen worden tot een bedrag van € 500,00, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
De kosten voor rechtsbijstand waardeert het hof op € 100,00. Verdachte dient als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 100,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het voormeld bedrag van € 500,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Teruggave beslag
Nu geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet zal het hof de teruggave gelasten aan verdachte van de in het proces-verbaal Kennisgeving van inbeslagneming vermelde voorwerpen:
- een paar schoenen (Nike, kleur wit);
- een jas (kleur zwart);
- een broek (Adidas, kleur zwart);
- een trui (kleur blauw).
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77o, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot jeugddetentie voor de duur van drie maanden;
bepaalt, dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd:
bepaalt dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Jeugdreclassering en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van honderdzestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door tachtig dagen jeugddetentie;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hiervoor vermelde taakstraf bestaande uit een werkstraf, geheel in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren onbetaalde arbeid per dag in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend vijftig euro, met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op € 100,00 - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend vijftig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], Almere;
beveelt dat vervangende jeugddetentie voor de duur van eenentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 2], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van vijfhonderd euro, met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op € 100,00 - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], Almere;
beveelt dat vervangende jeugddetentie voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
gelast de teruggave aan verdachte van de in het proces-verbaal Kennisgeving van inbeslagneming vermelde voorwerpen:
- een paar schoenen (Nike, kleur wit);
- een jas (kleur zwart);
- een broek (Adidas, kleur zwart);
- een trui (kleur blauw);
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Dolfing, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier.