Parketnummer: 21-002666-09
Uitspraak d.d.: 17 februari 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 2 juli 2009 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 28 januari 2010 en 3 februari 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. drs. J.J.O. Zandt, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op [pleegdatum], omstreeks 02.21 uur, te [plaats 1], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 530 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
feit 2:
(Parketnummer 16/443808-08) hij op [pleegdatum], omstreeks 05.19 uur, te [plaats 2], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adembij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet1994, 265 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
feit 3:
hij op [pleegdatum], om ongeveer 05.19 uur, te [plaats 2], als degene aan wie een rijverbod als bedoeld in artikel 162, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 was opgelegd, gedurende de tijd waarvoor dat rijverbod gold, een voertuig, (personenauto), heeft bestuurd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Regeling ademanalyse, het ademanalyse-apparaat moet zijn goedgekeurd aan de hand van de artikelen 4.3, 4.4 of 4.5 van bijlage 1 van de Regeling ademanalyse.
De raadsman stelt dat in de aanvullende verklaring van het Nederlands Meetinstituut (NMI) van 24 januari 2008 wordt verwezen naar de verkeerde voorschriften, te weten de artikelen 4.1.1.3 en 4.1.3.1 van bijlage 1 van de Regeling ademanalyse. De raadsman is van mening dat, nu het onderzoek niet is verricht conform de wettelijke vereisten, vrijspraak moet volgen van het tenlastegelegde.
Het hof verwerpt dit verweer. Artikel 2 van de regeling ademanalyse ziet op de typegoedkeuring van de ademanalyse-apparatuur. De door de raadsman betwiste verklaring van goedkeuring van het NMI ziet echter niet op de typegoedkeuring.
Wel is aan de orde artikel 3, tweede lid, van de Regeling ademanalyse. In dit artikel wordt gesproken over de eerste individuele goedkeuring (artikel 4.4 van bijlage 1 van de Regeling) en de herhaalde goedkeuring (zie artikel 4.5 van bijlage 1 van de Regeling). Dit laatste is hier aan de orde.
In artikel 4.5.2 wordt onder meer verwezen naar artikel 4.1.1.3. De verwijzing naar artikel 4.1.1.3 en 4.1.3.1 kunnen worden gezien als een nadere specificatie van het technisch onderzoek dat door het NMI dient te worden verricht in het kader van artikel 4.5 bij het herhaalde individuele onderzoek. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat hiermee is voldaan aan de strekking van artikel 3 van de Regeling ademanalyse en daarmee aan het stelsel van waarborgen waarmee de ademanalyseprocedure moet zijn omgeven.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat er bij de tenlastegelegde feiten 1 en 2 sprake is van een voortgezette handeling. Ook dit verweer wordt verworpen. Doordat verdachte, nadat hij een rijverbod had gekregen als gevolg van het onder 1 tenlastegelegde feit, toch weer is gaan rijden, is er sprake van een nieuw wilsbesluit.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij op [pleegdatum], omstreeks 02.21 uur, te [plaats 1] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 530 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
feit 2:
hij op 24 april 2008, omstreeks 05.19 uur, te [plaats 2] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adembij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet1994, 265 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
feit 3:
hij op 24 april 2008, om ongeveer 05.19 uur, te [plaats 2], als degene aan wie een rijverbod als bedoeld in artikel 162, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 was opgelegd, gedurende de tijd waarvoor dat rijverbod gold, een voertuig, (personenauto), heeft bestuurd;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
telkens:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994.
ten aanzien van het 3 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 162, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tot twee keer toe schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed. Het hof acht een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Het hof heeft er daarbij in het voordeel van verdachte rekening mee gehouden dat het om een oude zaak gaat.
Het feit dat verdachte nadat hem een rijverbod was opgelegd terzake van feit 1, toch is gaan rijden, rekent het hof hem echter zwaar aan. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, vindt het hof hiervoor een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur op zijn plaats. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de uitoefening van zijn werkzaamheden lastig maar niet onmogelijk is. Het hof gaat er ook om die reden van uit dat een onvoorwaardelijke ontzegging van na te melden duur voor verdachte geen onevenredig grote gevolgen zal hebben.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 162, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr G. Mintjes, voorzitter,
mr. P.L. van Dijke en mr A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 17 februari 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.