1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 11 no-vember 2009, dat de rechtbank Arnhem, sector kanton, na verwijzing door de sector civiel van dezelfde rechtbank bij vonnis van 8 april 2009, tussen appellanten in het principaal beroep (hierna ook te noemen: de Bewonersvereniging en [X]) als eisers in conventie en verweerders in reconventie en geïntimeerde in het principaal beroep (hierna ook te noemen: Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn) als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie heeft gewezen. Van genoemd vonnis van 11 november 2009 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
¦ de dagvaarding in hoger beroep van 22 december 2009;
¦ de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis;
¦ de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel beroep;
¦ de memorie van antwoord in incidenteel beroep;
¦ de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities van de advocaten van partijen.
Bij gelegenheid van het pleidooi is tevens het woord gevoerd door [X] in persoon en door [Y], volgens haar opgave thans vice-voorzitter van de Bewonersvereniging.
2.2 Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
3.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties, de navolgende feiten vast.
3.2 Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn exploiteert een camping te Nijkerk. Haar aandelen zijn op 7 januari 2008 overgedragen aan Interhuis Hulckesteijn B.V., dochtervennootschap van RGV Holding B.V., een onderneming die zich met de exploitatie van recreatievoorzieningen bezighoudt.
3.3 Tussen Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn en de leden van de Bewonersvereniging golden vóór het jaar 2008 overeenkomsten waarbij een staanplaats voor een caravan werd verhuurd. Die overeenkomsten werden jaarlijks schriftelijk vastgelegd volgens een model (productie 6 bij inleidende dagvaarding) dat onder meer het beding bevatte:
“Hij/zij gaat accoord met de kampregels en het reglement (op aanvraag in de receptie verkrijgbaar).”
3.4 De versie december 2005 van het Reglement Nieuw Hulckesteijn B.V. (productie 6 bij inleidende dagvaarding) houdt onder meer het volgende in:
“6. Duur en verlenging van de overeenkomst
In de overeenkomst is de looptijd ervan aangegeven.
De overeenkomst wordt na afloop van de overeengekomen periode steeds automatisch verlengd voor de duur van 1 jaar, onder het dan geldende reglement, tenzij partijen bij het aangaan van de overeenkomst uitdrukkelijk schriftelijk zijn overeengekomen dat de overeenkomst op een bepaalde datum zal worden beëindigd.
(…)
9. Beëindiging van de overeenkomst door de ondernemer
De ondernemer kan de overeenkomst beëindigen door dit ten minste drie maanden voor het einde van de looptijd van de overeenkomst schriftelijk aan de kampeerder mede te delen, indien:
(…)
? de ondernemer wegens herstructurering van zijn bedrijfsterrein de standplaats nodig heeft voor een andere bestemming, waarbij hij de kampeerder daarvan tijdig op de hoogte zal stellen en de kampeerder in beginsel recht heeft op een schadevergoeding;
(…)
Wanneer een kampeerder door herstructurering van het bedrijfsterrein zijn standplaats moet verlaten biedt de ondernemer hem in beginsel een andere standplaats aan. Is dat niet mogelijk dan wordt gezamenlijk naar een andere oplossing gezocht. Eerst wanneer deze mogelijkheden niet tot een bevredigende oplossing leiden zal dit kunnen leiden tot beëindiging van de overeenkomst met in beginsel het recht op een schadevergoeding.
(…)
26. Gedurende de periode 1 oktober tot 1 april is het niet toegestaan permanent op de camping te verblijven.”
3.5 Op 18 maart 2008 is door Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn een informatieavond georganiseerd in verband met een voornemen tot herstructurering. In een nieuwsbrief van Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn van eind maart 2008 (productie 9 bij inleidende dagvaarding) is onder meer vermeld:
“Zoals al eerder vermeld in de uitnodiging voor de informatieavond d.d. 24 januari 2008 benadrukken wij nogmaals dat de overeenkomst met u nog niet is opgezegd. Wel willen wij u alvast informeren dat u rekening dient te houden met een opzegging.
(…)
Voor 2009 krijgt u zoals gebruikelijk aan het eind van het jaar (2008) een nieuwe overeenkomst aangeboden. Hierin zijn de RECRON-voorwaarden opgenomen. Medio 2009 zal uw overeenkomst conform de RECRON-voorwaarden 18 maanden van tevoren worden opgezegd.”
3.6 De RECRON-voorwaarden (productie 2 bij de conclusie van antwoord in conventie), die in november 2006 in overleg met de Consumentenbond en de ANWB in het kader van de Coördinatiegroep Zelfreguleringsoverleg van de Sociaal-Economische Raad zijn totstandgekomen, houden onder meer het volgende in:
“Artikel 1: Definities
In deze voorwaarden wordt verstaan onder:
(…)
c. vaste plaats: een plaats die is ingericht om gedurende het gehele jaar een kampeer-middel te plaatsen (ongeacht de periode van gebruik, echter zonder dat er van permanent verblijf sprake is).
(…)
Artikel 3: Duur en afloop van de overeenkomst
1. De overeenkomst wordt voor de eerste maal aangegaan voor de duur van één jaar. De overeenkomst die lopende het jaar wordt afgesloten wordt aangegaan voor het resterende deel van dat jaar en loopt tot het einde van het op het bedrijf gebruikelijke overeenkomstenjaar. Zij wordt na afloop daarvan telkens automatisch voor één jaar verlengd onder de dan geldende voorwaarden.
2. Partijen kunnen bij het aangaan van de overeenkomst ook bepalen dat de overeenkomst op een bepaalde datum van rechtswege zal eindigen.
(…)
Artikel 10: Beëindiging overeenkomst
3. De ondernemer kan de overeenkomst schriftelijk opzeggen:
(…)
g. indien de ondernemer een herstructureringsplan voor het terrein tot uitvoering gaat brengen waarvoor vaste standplaatsen moeten worden opgeheven.
4. Opzegging door de ondernemer geschiedt schriftelijk met inachtneming van een termijn van drie maanden voor afloop van het lopende contractjaar. Voor opzegging wegens herstructurering zoals vermeld onder sub g van het vorige artikellid, geldt een opzegtermijn van minimaal achttien maanden.
(…)
6. a. In geval van herstructurering waarbij een vaste plaats wordt opgezegd is de ondernemer verplicht om de recreant zo mogelijk een plaats op het terrein aan te bieden.
b. Indien een plaats niet voorhanden is, heeft de recreant recht op een tegemoetkoming van € 1.350,00 in de kosten die verband houden met de verplaatsing of verwijdering van zijn kampeermiddel (…) De laatste zes maanden van de opzegtermijn van achttien maanden kan de recreant gratis gebruik maken van zijn plaats. Dit gratis gebruik heeft alleen betrekking op het gebruik van de plaats. Kosten omtrent het gebruik van voorzieningen zoals gas, water, elektra, kabel, riool, etc. dient de recreant wel te voldoen.
c. Het onder b genoemde bedrag zal geïndexeerd worden met het indexcijfer, voor de eerste maal op 1 januari 2009.”
3.7 De lopende overeenkomsten met de leden van de Bewonersvereniging zijn na 1 januari 2009 voortgezet. De leden hebben bij monde van hun advocaat (emailberichten van 31 maart 2008 en 6 oktober 2008, producties 10 en 13 bij de inleidende dagvaarding) de toepasselijkheid van de RECRON-voorwaarden van de hand gewezen.
3.8 Tot en met de pleidooizitting in hoger beroep (1 februari 2011) had Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn de overeenkomsten met de leden van de Bewonersvereniging nog niet opgezegd.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In dit geding hebben de Bewonersvereniging en [X] in conventie diverse vorderingen tegen Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn ingesteld. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter die vorderingen afgewezen. De Bewonersvereniging en [X] komen daartegen met hun grieven in het principaal beroep op. Zij hebben hun eis in hoger beroep gewijzigd. Hun vorderingen strekken thans primair (vordering sub i) tot een verklaring voor recht dat zij huurbescherming genieten en dat een opzegging van de overeenkomsten geen werking zal hebben. Subsidiair vorderen zij diverse verklaringen voor recht die zien op, kort samengevat, de vernietiging van diverse bepalingen uit het onder 3.4 bedoelde reglement (vorderingen sub ii en iii), een gehoudenheid van Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn in geval van opzegging wegens herstructuring tot vergoeding van de volledige door de leden van de vereniging te lijden schade (vordering sub iv), het ontbreken van een bevoegdheid van het Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn om de looptijd van de overeenkomst terug te brengen tot een jaar in plaats van een looptijd die automatisch jaarlijks wordt verlengd behoudens opzegging (vordering sub v), de toepasselijkheid op de overeenkomsten van het onder 3.4 bedoelde reglement (vordering sub vi), het ontbreken van een bevoegdheid van het Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn om de verschuldigde schadevergoeding te beperken tot het bedrag genoemd in de onder 3.6 bedoelde RECRON-voorwaarden (vordering sub vii) en de vernietiging van diverse bepalingen van laatstbedoelde voorwaarden (vordering sub viii).
4.2 In reconventie heeft Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn een verklaring voor recht gevorderd dat vanaf 1 januari 2009 de RECRON-voorwaarden op de overeenkomsten van toepassing zijn. De rechtbank heeft die vordering toewezen, maar haar vonnis in zoverre niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De grief in het incidenteel beroep van Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn richt zich uitsluitend tegen dit laatste.
4.3 Het hof zal de grieven in het principaal beroep zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken.
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat het hier gaat om de verhuur van staanplaatsen (zie wat betreft de Bewonersvereniging en [X] onder meer de pleitaantekeningen van hun advocaat onder 12) en dus niet van standplaatsen voor een woonwagen als bedoeld in artikel 7:236 Burgerlijk Wetboek; volgens de onbetwiste stellingen van Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn beperkt het gebruik zich (ook feitelijk) tot het seizoen en is van permanente bewoning geen sprake. Niettemin betogen de Bewonersvereniging en [X] dat zij de huurbescherming genieten van artikel 7:233 Burgerlijk Wetboek (huur van woonruimte). Dat betoog is vergeefs omdat een staanplaats een ongebouwde onroerende zaak is, waarvoor genoemd artikel niet geldt. Met hun beroep op diverse rechterlijke uitspraken zien Bewonersvereniging en [X] daaraan ten onrechte voorbij.
4.5 In dit verband is van geen belang of, na plaatsing door de leden van de vereniging (of hun rechtsvoorgangers) van hun caravans, natrekking heeft plaatsgevonden omdat die caravans naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Indien dit het geval is, heeft dat alleen gevolgen voor de goederenrechtelijke verhoudingen tussen partijen en een zodanige natrekking leidt er niet toe dat Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn alsnog als verhuurder van mede de caravans en daarom van een gebouwde onroerende zaak moet worden aangemerkt.
4.6 Anders dan de Bewonersvereniging en [X] aanvoeren, was de positie van huurders van staanplaatsen ook niet vóór 1992 anders en beter. Volgens het tweede lid van het toenmalige artikel 1623a Burgerlijk Wetboek (oud) was onder woonruimte te verstaan “gebouwd onroerend goed dat als een zelfstandige woning is verhuurd, of een als woning verhuurd gedeelte daarvan”.
4.7 De wet biedt huurders van ongebouwde onroerende zaken geen huurbescherming. Dat betekent dat de tussen partijen steeds voor één jaar tot stand gekomen huurovereenkomsten eindigen door het verstrijken van de overeengekomen duur, zonder dat de huurders op een nieuwe huurtermijn of op schadevergoeding aanspraak kunnen maken, behoudens tussen partijen gemaakte afspraken in andere zin en behoudens de aanvullende en beperkende werking van redelijkheid en billijkheid.
4.8 Het onder 3.4 bedoelde reglement bood de leden van de Bewonersvereniging en [X] een verbetering ten opzichte van hun positie volgens de wet, onder meer doordat zij in artikel 9 de huurder “in beginsel” een recht op “een schadevergoeding” toekende. Gelet op deze tekst – die niet alleen met de woorden “in beginsel” maar ook door het gebruik van het onbepaalde lidwoord “een” in “een schadevergoeding”, onmiskenbaar terughoudendheid uitdrukt – en tegen de achtergrond van de hiervoor bedoelde (zwakke) wettelijke positie van de huurder, hebben de leden van de Bewonersvereniging en [X] – volgens hetgeen in de stellingen van het Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn besloten ligt (onder meer conclusie van antwoord in conventie onder 14 e.v.) – uit de bedoelde bepaling echter redelijkerwijs niet kunnen afleiden dat zij recht hadden op de door hen bedoelde “volledige schadevergoeding”, die volgens hun stellingen dient te worden berekend op basis van de vervangingswaarde van hun caravans, uitgaande van duurzame voortzetting van de huurverhouding en dus van behoud van de staanplaats. In plaats daarvan konden zij aan bedoeld artikel 9 een aanspraak ontlenen op een in redelijkheid te bepalen vergoeding voor kosten en ongemak.
4.9 De kantonrechter heeft (in het bestreden vonnis onder 4.5) uit de bewoordingen van artikel 6 van bedoeld reglement, volgens welke verlenging plaatsvindt “onder het dan geldende reglement”, afgeleid dat het aan Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn vrijstond om, afgezien van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid, eenzijdig het van toepassing zijnde reglement te wijzigen. Tegen deze uitleg van het reglement hebben de Bewonersvereniging en [X] voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep bezwaren geformuleerd (hun grieven I en II betreffen geen bezwaren tegen de uitleg van artikel 6, maar de vraag of onder meer artikel 6 als onredelijk bezwarend moet worden beschouwd). Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn heeft zich tegen deze nieuwe grief verzet, zodat zij in verband met de in hoger beroep geldende tweeconclusieregel buiten beschouwing dient te blijven. Ten overvloede voegt het hof daaraan het volgende toe. De door de kantonrechter gebezigde uitleg van artikel 6 moet worden bezien tegen de achtergrond van de omstandigheid dat jaarlijks nieuwe huurovereenkomsten tot stand komen, zonder dat de huurders volgens de wet op zo’n nieuwe overeenkomst aanspraak kunnen maken en dus al helemaal niet op een overeenkomst tegen dezelfde voorwaarden. Tegen die achtergrond heeft de kanton-rechter artikel 6 terecht zo uitgelegd dat Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn zich de vrijheid had bedongen om het reglement te wijzigen, zoals dat op nieuwe huurovereenkomsten van toepassing zou zijn.
4.10 Mede tegen de achtergrond van de omstandigheid dat artikel 9 van bedoeld reglement voor de huurders van de staanplaatsen een verbetering inhield ten opzichte van hun positie volgens de wet, hebben de Bewonersvereniging en [X] onvoldoende feiten en omstan-digheden aangevoerd om te kunnen oordelen dat artikelen 6 en/of 9 van het reglement voor de huurders onredelijk bezwarend zijn in zin van artikel 6:233 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, valt ook niet in te zien dat die artikelen een wezenlijke beperking van de verplichtingen van Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn als gebruiker van het reglement bevatten als bedoeld in artikel 6:237 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek, of Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn bevrijden van een op haar rustende wettelijke verplichting tot schadevergoeding als bedoeld in hetzelfde artikel aanhef en onder f. De Bewonersvereniging en [X] beroepen zich derhalve vergeefs op vernietiging van de bedoelde bepalingen van het onder het onder 3.4 bedoelde reglement.
4.11 Ook voor artikel 10.6 onder b en c van de onder 3.6 bedoelde RECRON-voorwaarden geldt dat zij voor de huurders van de staanplaatsen een verbetering inhoudt ten opzichte van hun positie volgens de wet. Ook voor die bepalingen geldt dat de Bewonersvereniging en [X] onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld om te kunnen oordelen dat zij voor hen onredelijk bezwarend zijn. Terecht heeft de kantonrechter (in het bestreden vonnis onder 4.7) overwogen dat die bepalingen deels gunstiger zijn dan het onder 3.4 bedoelde reglement. De in artikel 10.6 onder b en c bedoelde tegemoetkoming is ook niet noodzakelijk beperkter van omvang dan de onder 4.8 bedoelde in redelijkheid te bepalen vergoeding.
4.12 De omstandigheid dat (een deel van) de huurders reeds sinds tientallen jaren dezelfde standplaats huren, legt in dat verband onvoldoende gewicht in de schaal. Weliswaar illu-streert die omstandigheid hoe ingrijpend herstructurering voor de leden van de Bewonersvereniging en [X] is, maar daar staat tegenover dat zij in verband met het ontbreken van huurbescherming en de inhoud van artikel 9 van het onder 3.4 bedoelde reglement steeds met de mogelijkheid rekening hebben kunnen en moeten houden dat het gebruik van de staanplaatsen in verband met herstructurering zou eindigen. De omstandigheid dat jaar op jaar nieuwe overeenkomsten met (vele van) de huurders zijn gesloten, waarmee de voordien bestaande huurverhouding feitelijk werd “verlengd”, leidt er – anders dan van de zijde van de Bewonersvereniging en [X] is betoogd (onder meer pleitaantekeningen mr. Margetson onder 23) – ook niet toe dat sprake is van (in beginsel) niet-opzegbare duurovereenkomsten.
4.13 Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep hebben [X] en [Y] ge-sproken over mededelingen van de zijde van Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn van, zo begrijpt het hof, kort voor 2008, aan individuele huurders gedaan. Volgens hun stellingen zouden die huurders aan die mededelingen het vertrouwen hebben ontleend en hebben kunnen ontlenen dat herstructurering voorlopig nog niet aan de orde was en hebben (althans sommige van) die huurders mede naar aanleiding daarvan in hun caravans geïnvesteerd. In-dien deze stellingen juist zijn, brengt dat mogelijk met zich dat Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn tegenover deze huurders wat betreft de hoogte van een te betalen tegemoetko-ming en/of de verschuldigdheid van een (aanvullende) schadevergoeding zich niet op de RECRON-voorwaarden zullen kunnen beroepen, hetzij omdat die voorwaarden in zoverre alsnog als onredelijk bezwarend moeten worden aangemerkt, hetzij in verband met de aan-vullende of beperkende werking van redelijkheid en billijkheid. De bedoelde stellingen, die door het Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn zijn betwist, zijn echter in een zodanig laat stadium van de procedure betrokken, dat zij in dit geding niet meer aan de orde kunnen ko-men, nog daargelaten of de vorderingen van de Bewonersvereniging en [X] ruimte la-ten voor een beslissing die op de positie van de bedoelde individuele huurders is toegesneden.
4.14 Nu de Bewonersvereniging en [X] zelf op nog niet gedane opzeggingen vooruitlopen, kunnen zij zich uiteraard er niet op beroepen dat nog niet alle voor herstructurering te doorlopen procedures zijn voltooid en dat het dus onzeker is of herstructurering zal kunnen plaatsvinden.
4.15 Voor zover de Bewonersvereniging en [X] zich met hun subsidiaire vordering onder v ook tegen artikel 3.2 (onder b) van de RECRON-voorwaarden richten (zoals nader toegelicht met de pleitaantekeningen van hun advocaat onder 42) geldt dat hun bezwaren op een onjuiste lezing van die bepaling berusten. Dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst kunnen bepalen dat de overeenkomst op een bepaalde datum van rechtswege zal eindigen, betekent dat daarvoor de toestemming van beide partijen nodig is; dat het artikel zo zou moeten worden uitgelegd dat Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn eenzijdig de duur van de overeenkomst zou kunnen bepalen, is door de Bewonersvereniging en [X] niet begrijpelijk toegelicht.
4.16 Uit het voorgaande volgt dat de grieven in het principaal beroep alle vergeefs zijn voorgesteld en dat de (gewijzigde) eis van de Bewonersvereniging en [X] niet toewijsbaar is. Het hof passeert de door de Bewonersvereniging en [X] gedane bewijsaanbiedingen omdat zij niet betrekking hebben op concrete feiten of omstandigheden die tot een andere beoordeling van de zaak zouden kunnen leiden.
4.17 Met haar grief in het incidenteel beroep stelt het Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn zich op het standpunt dat de kantonrechter de door hem gedane verklaring voor recht dat vanaf 1 januari 2009 de RECRON-voorwaarden op de overeenkomsten van toepassing zijn, ten onrechte niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. De grief faalt. Voor een uitvoerbaarbijvoorraadverklaring is geen plaats, omdat geen sprake is van een uitspraak die zich voor executie leent en ook niet – zoals het geval was in de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2007, LJN BA1525 – van een uitspraak die op de tenuitvoerlegging van enigerlei executoriale titel van invloed is.
4.18 Ook het incidenteel beroep treft dus geen doel.
4.19 Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en de vorderingen van de Bewonersvereniging en [X] afwijzen voor zover in hoger beroep gewijzigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de Bewonersvereniging en [X] worden veroordeeld in de kosten van het principaal beroep en het Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn in die van het incidenteel beroep. Overeenkomstig de conclusie van de memorie van antwoord in het principaal beroep zal het hof zijn arrest wat betreft de proceskostenveroordeling in dat beroep uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem, van 11 no-vember 2009;
wijst af de vorderingen van de Bewonersvereniging en [X] voor zover in hoger beroep gewijzigd;
veroordeelt de Bewonersvereniging en [X] in de kosten van het principaal beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn begroot op € 262,— voor griffierecht en op € 2.682,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt Recreatiecentrum Nieuw Hulckesteijn in de kosten van het incidenteel beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Bewonersvereniging en [X] begroot op € 1.341,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, Th.C.M. Willemse en D. Stoutjesdijk, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2011.