parketnummer: 24-001590-09
parketnummer eerste aanleg: 07-602325-09
Arrest van 25 maart 2011 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.W. Flokstra, advocaat te Almere.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal toewijzen, tot een bedrag van € 1.080,- en daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Tenslotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2008 in de gemeente [gemeente] (discotheek [bedrijf]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) (met een glas) op/tegen/in diens gelaat en/of op/tegen diens (rechter) oor, althans op/tegen diens hoofd, heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 11 oktober 2008 in de gemeente [gemeente] (discotheek [bedrijf]) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), (met kracht) (met een glas) op/tegen/in diens gelaat en/of op/tegen diens (rechter) oor, althans op/tegen diens hoofd, heeft gestompt/geslagen,waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De verdachte heeft ontkend dat hij [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen c.q. daartoe een poging heeft ondernomen. Meer in het bijzonder heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij [benadeelde] heeft geslagen vanuit een reflexmatige reactie, zonder dat hij er zich daarbij van bewust is geweest dat hij op dat moment een glas in zijn hand vast hield. De verdachte heeft voorts ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij hiertoe is overgegaan nadat hij een klap, die [benadeelde] hem wilde toebrengen, heeft ontweken.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij tot actie is overgegaan nadat hij een klap, die [benadeelde] hem wilde toebrengen, heeft ontweken, niet geloofwaardig. Deze verklaring van de verdachte vindt geen enkele ondersteuning in het strafdossier.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij er zich niet van bewust is geweest dat hij een glas in zijn hand vast hield, evenmin geloofwaardig.
Het hof overweegt hiertoe dat de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij dat glas al enige tijd in zijn hand had, uit dat glas had gedronken en dat het glas het formaat had van een cola-glas. Onder dergelijke omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de verdachte zich er van bewust moet zijn geweest dat hij een glas in zijn hand vast hield en dat dit bewustzijn tevens aanwezig is geweest bij de verdachte op het moment dat de verdachte [benadeelde] heeft geslagen met dat glas in zijn hand.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij [benadeelde] vanuit een reflex heeft geslagen, evenmin geloofwaardig. Het hof overweegt hiertoe dat uit het strafdossier is gebleken dat er op de avond waarop het ten laste gelegde incident zich heeft afgespeeld reeds op een eerder moment sprake is geweest van een aanvaring van de verdachte met [benadeelde] in de discotheek [bedrijf]. Voorts blijkt uit de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd dat hij, toen hij zich later op de dansvloer bevond, zich heel wel bewust is geweest van de aanwezigheid van [benadeelde] in zijn onmiddellijke nabijheid en dat hij die [benadeelde] op een gegeven moment een duw heeft gegeven, die [benadeelde] in de gaten is blijven houden en vervolgens heeft geslagen terwijl hij een glas in zijn hand hield. Uit de aangifte van [benadeelde], alsmede zijn schriftelijke verklaring, en de verklaring die [getuige] heeft afgelegd bij de politie volgt dat de verdachte [benadeelde] in een mum van tijd tot twee keer toe heeft geslagen of geraakt, waarbij het glas kennelijk is gebroken bij de eerste klap.
Onder dergelijke omstandigheden is geen sprake geweest van een reflexmatige handeling van de verdachte, maar van een welbewuste poging van de verdachte tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde].
Het hof heeft geen enkele aanwijzing bekomen op grond waarvan de verklaringen van [benadeelde] en [getuige] als niet accuraat, niet betrouwbaar, dan wel ongeloofwaardig kunnen worden bestempeld. Deze verklaringen komen - waar het de aan de verdachte ten laste gelegde handeling betreft - op essentiële onderdelen met elkaar overeen. De omstandigheid dat de verklaringen van [benadeelde] en [getuige] op (niet essentiële) onderdelen niet één op één met elkaar overeenkomen, doet hieraan niet af. Hetgeen de raadsman van de verdachte overigens heeft aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze verklaringen is niet onderbouwd en daarmee louter speculatief.
Op grond van het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen onder primair aan hem is ten laste gelegd, zoals hieronder nader aangegeven in de bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 oktober 2008 in de gemeente [gemeente] (discotheek [bedrijf]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met een glas op diens gelaat en op diens oor, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het primair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot zware mishandeling van [benadeelde].
Het hof hanteert ter zake van een dergelijk delict een oriëntatiepunt voor straftoemeting dat in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf impliceert.
De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] en heeft hem lichamelijk letsel, te weten snijwonden in het gelaat, en pijn toegebracht. De ernst van het door de verdachte begane delict komt onder meer tot uitdrukking in de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde].
Anders dan de raadsman van de verdachte, ziet het hof geen enkele aanleiding de gevolgen van dit delict voor [benadeelde], zoals beschreven in die slachtofferverklaring, alsmede in de medische verklaring, te bagatelliseren. De stelling van de raadsman, inhoudende dat het perspectief van [benadeelde] vertekend en al te zwaar aangezet is, berust op niet nader onderbouwde veronderstellingen.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2011 blijkt - ten voordele van de verdachte - dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van enig strafbaar feit. Niet gebleken is dat de verdachte sinds het bewezen verklaarde delict zich heeft afgespeeld opnieuw in aanraking is gekomen met de politie en met justitie.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met het tijdsverloop, in die zin dat het al geruime tijd geleden is dat het strafbare feit zich heeft voorgedaan en dat deze strafzaak de verdachte in die tijd voortdurend boven het hoofd heeft gehangen.
Het hof is op grond van het bovenstaande en uit oogpunt van normhandhaving en met het oog op speciale preventie, alsmede ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit van oordeel dat de straf die is gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden is. Het hof zal derhalve overgaan tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur, alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van een eveneens nader te noemen duur.
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het hof oplegging van een andere strafmodaliteit, dan wel matiging van de door de advocaat-generaal gevorderde straffen, aangewezen acht. Ook overigens is het hof daarvan niet gebleken.
Vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde] zich als benadeelde partij heeft gevoegd in het geding in eerste aanleg, dat de vordering van [benadeelde] in eerste aanleg deels is toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard en dat [benadeelde] zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.080,-, bestaande uit € 80,- ter zake van eigen risico en € 1.000,- ter zake van immateriële schade. Derhalve kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij dient in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu rechtstreeks verband van dit gedeelte van de vordering met het strafbaar feit niet concreet is onderbouwd, terwijl dit deel van de vordering door de raadsman in twijfel wordt getrokken en in zoverre wordt bestreden.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en zal de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 1.080,- die door het onder primair bewezen verklaarde strafbaar feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdvijftig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van vijfenzeventig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend tachtig euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
11 oktober 2008 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
legt aan de verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend tachtig euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. J.A.A.M. van Veen en mr. J.H. Bosch, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Bosch is buiten staat dit arrest te ondertekenen.