Parketnummer: 24-002807-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-460951-08
Arrest van 25 maart 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 oktober 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. J.P. van Dijk, advocaat te Dedemsvaart.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens het subsidiair tenlastegelegde misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis en de vordering van de benadeelde partij volledig zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 09 augustus 2008 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel ([bedrijf]) of aan de [gemeentestraat] heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 3700,00 Euro), in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 09 augustus 2008 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel ([bedrijf]) op of aan de [gemeentestraat] heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 3700,00 Euro), in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan die [medeverdachte 1] en/of zijn/hun mededader(s) mede te delen en/of te zeggen dat in die winkel een geldbedrag lag en/of aanwezig was van ongeveer 3500,00 Euro en/of dat dit geldbedrag gewoon in een lade bij de kassa lag en/of dat geldbedrag (aldaar) heeft klaargelegd in die lade.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof het verweer gevoerd dat de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onbetrouwbaar zijn en daarom niet mogen worden gebruikt voor het bewijs. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn meermalen gehoord en hebben daarbij, met betrekking tot de gedragingen van verdachte, telkens consistent verklaard. Deze verklaringen komen ook onderling met elkaar overeen. Bovendien kan feitelijk worden vastgesteld dat hetgeen deze getuigen hebben verklaard omtrent de verdeling van de buit correspondeert met de aangetroffen en inbeslaggenomen geldbedragen. Daarnaast wordt opgemerkt dat de bedoelde verklaringen bevestiging vinden in hetgeen de medeverdachte [medeverdachte 3] in het verhoor van 12 augustus 2008 heeft verklaard.
Anders dan de raadsman, acht het hof dan ook geen gronden aanwezig om de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wegen de onbetrouwbaarheid ervan van het bewijs uit te sluiten.
Ten slotte overweegt het hof dat uit de hiervoor bedoelde verklaringen van [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] moet worden afgeleid dat de verdachte zo nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten dat zij als medepleger van de diefstal moet worden aangemerkt. Anders dan de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 9 augustus 2008 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel ([bedrijf]) aan de [gemeentestraat] heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 3700,00 Euro, toebehorende aan [benadeelde], waarbij haar mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Primair: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte was als verkoopmedewerkster werkzaam bij de winkel "[bedrijf]" te [plaats]. Zij was in die hoedanigheid onder meer verantwoordelijk voor het storten van de dagopbrengsten bij de bank. In de aanloop naar de inbraak op 9 augustus 2008 heeft zij nagelaten - ondanks dat zij daartoe wel een stortingsspecificatie had opgemaakt - om deze dagopbrengsten te storten. In tegenstelling tot wat gebruikelijk was heeft zij dit geldbedrag ook niet opgebogen in de kluis, maar in een onbeveiligde lade van de toonbank. Zij heeft mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verteld dat er een hoeveelheid geld op deze onbeveiligde plek lag en ze heeft deze plek laten zien. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] ingebroken in "[bedrijf]" en daar het geld weggenomen, waarna het buitgemaakte geld onder de daders, waarvan de verdachte er één was, min of meer gelijkelijk is verdeeld.
Verdachte heeft door aldus te handelen het door de eigenaar en de medewerkers van de winkel in haar gesteld vertrouwen ernstig beschaamd. Zij heeft daarnaast, samen met haar mededaders, een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van haar werkgever en hem veel schade en overlast bezorgd. Zo is [benadeelde], de eigenaar van de [bedrijf], in de nacht van de inbraak vier uren bezig geweest om de schade te herstellen en een noodruit te plaatsen.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 januari 2011, waaruit ten voordele van verdachte blijkt dat zij niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld.
Bij de strafoplegging wordt ten nadele van verdachte afgeweken van de vordering van de advocaat-generaal nu het hof - anders dan door de advocaat-generaal gevorderd - tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde. Dit betreft een zwaarder delict en verdachte verdient daarom een zwaardere straf. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is een werkstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, op zijn plaats.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij thans werkzaam is in een vergelijkbare functie bij een soortgelijke winkel in [plaats]. Het voorwaardelijke gedeelte van de werkstraf dient in dat verband als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [bedrijf] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering van deze benadeelde partij in eerste aanleg deels is toegewezen en voor het overige is afgewezen. Nu de benadeelde partij zich in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd duurt de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. De vordering betreft een bedrag van € 2.557,51.
De benadeelde partij heeft door het primair bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke aan verdachte en haar mededaders kan worden toegerekend. Het hof zal deze vordering toewijzen, nu deze materieel niet is weersproken en deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomt. Het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte een - niet nader onderbouwde - loonvordering heeft op de benadeelde partij die met de vordering van de benadeelde partij dient te worden verrekend slaagt niet, omdat de verdachte moet worden geacht de betreffende schade opzettelijk te hebben toegebracht; vgl. artikel 6:135, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De vordering van € 2.557,51 zal derhalve worden toegewezen, zulks hoofdelijk, in die zin dat de verdachte jegens de benadeelde partij niet tot vergoeding van dit bedrag is gehouden, voor zover één of meer van haar mededaders het bedrag reeds hebben voldaan.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 2.557,51 die door het primair bewezen verklaarde feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal het hof voormeld bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot zestig uren, subsidiair dertig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [bedrijf] te [plaats], tot een bedrag van tweeduizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en eenenvijftig cent, met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en eenenvijftig cent ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf] te [plaats], met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfendertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van S. van Krugten als griffier.