ECLI:NL:GHARN:2011:BP8884

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P11/0010
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op beroep van het openbaar ministerie tegen de afwijzing van de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Groningen van 8 december 2010, die de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling had afgewezen. De rapporteurs van het Pieter Baan Centrum (PBC) hebben in hun rapportage van 5 november 2010 geconcludeerd dat de diagnose paranoïde schizofrenie zo goed als uitgesloten is en dat het herhalingsrisico laag tot matig is. De kliniek heeft het advies van het PBC overgenomen en is tot de conclusie gekomen dat er geen harde bewijzen zijn voor de oorspronkelijke diagnose. Het hof heeft de terbeschikkingstelling beoordeeld in het licht van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. Gelet op de herziene standpunten van zowel het PBC als de kliniek, heeft het hof geoordeeld dat er geen noodzaak meer is voor verlenging van de terbeschikkingstelling. De vordering van de officier van justitie is afgewezen, en de beslissing van de rechtbank is vernietigd.

Uitspraak

TBS P11/0010
Beslissing d.d. 17 maart 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [TBS-kliniek].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Groningen van 8 december 2010, houdende afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de processen-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van het openbaar ministerie d.d. 13 december 2010;
- het rapport van het Pieter Baan Centrum van 5 november 2010;
- de aanvullende informatie van de [TBS-kliniek] van 17 februari 2011, met als bijlagen de wettelijke aantekeningen van 28 februari 2010 tot 13 augustus 2010.
Het hof heeft ter terechtzitting van 3 maart 2011 gehoord de terbeschikkinggestelde en diens raadsman mr E.J. de Mare, advocaat te Groningen, de advocaat-generaal en de getuigen-deskundigen [getuige-deskundige O], [getuige-deskundige W] en [getuige-deskundige M].
Overwegingen:
De rapportage pro justitia van het Pieter Baan Centrum van 5 november 2010
Uit de rapportage van het PBC volgt dat, hoewel er sprake is van een scheefgroei in de persoonlijkheid, waarbij vooral de emotionele ontwikkeling bij betrokkene gebrekkig is verlopen, het niveau van een persoonlijkheidsstoornis niet wordt gehaald. De gebrekkige ontwikkeling van betrokkene beperkt zich tot het affectieve vlak. Betrokkene is gemiddeld intelligent, hij kan goed plannen en hij heeft voldoende controle. Hij is niet impulsief en er zijn geen aanwijzingen voor agressieregulatie problematiek. Hij kan zichzelf op cognitief niveau bijsturen. De empathie en de gewetensfuncties zijn op cognitief niveau goed ontwikkeld, ook al is dit minder emotioneel doorleefd.
Hoewel niet geheel kan worden uitgesloten dat er aan het begin van de detentie van betrokkene sprake is geweest van een psychose, kan dit ook niet met zekerheid worden aangetoond. De destijds door hemzelf gerapporteerde symptomen (zoals het incidenteel zien van geesten en verwarrende gedachten) worden door betrokkene toegeschreven aan de invloed van de dwangmedicatie. Symptomen als wanen en hallucinaties zijn door behandelaars nimmer gerapporteerd. De diagnose lijkt vooral te zijn gesteld op grond van het regressieve gedrag van betrokkene van destijds, alsmede de verbetering van zijn gedrag op antipsychotische medicatie.
De in de [TBS-kliniek] gestelde werkdiagnose paranoïde schizofrenie achten de rapporteurs van het PBC zo goed als uitgesloten. Deze diagnose lijkt vooral te zijn gestoeld op de gunstige reactie van betrokkene op antipsychotische medicatie en op de aanwezigheid van negatieve symptomatologie. Bij nadere beschouwing lijkt het echter met name te gaan om alexithymie (moeite met het voelen, herkennen, analyseren en verbaliseren van gevoelens), die al vanaf de vroege jeugd bij betrokkene bestaat. Alles overziend zijn de rapporteurs van het PBC van mening dat de stagnatie in de behandeling retrospectief deels te verklaren is uit de, thans niet meer aannemelijk te maken, diagnose (paranoïde schizofrenie) en de daaruit voortvloeiende behandelaanpak in combinatie met de rigide opstelling van betrokkene.
De bovenbeschreven gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was ook aanwezig ten tijde van het indexdelict. Hoewel niet volledig uit te sluiten is dat betrokkene ten tijde van het delict psychotisch was, zijn daar, afgaand op betrokkenes eigen verhaal nu, de getuigenverklaringen en het milieurapport, geen aanwijzingen voor.
Bij het indexdelict was de situationele context zeer specifiek. Bovendien heeft betrokkene voldoende controle over zijn agressieve impulsen. Volgens de rapporteurs van het PBC hebben de beperkingen van betrokkene dan ook slechts in geringe mate doorgewerkt in het indexdelict.
Het herhalingsrisico van een soortgelijk delict wordt door het onderzoekend team op grond van het bovenstaande onderzoek ingeschat als laag tot matig. Deze klinische taxatie wordt ondersteund door de uitkomst van de HCR-20, een risicotaxatie-instrument.
Al met al adviseert het onderzoekend team van het PBC om de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege onvoorwaardelijk te beëindigen.
Ter terechtzitting van het hof hebben de getuigen-deskundigen [getuige-deskundige W] en [getuige-deskundige M] desgevraagd het advies toegelicht en onderschreven. Daarbij hebben zij naar voren gebracht dat er heeft een uitvoerig diagnostisch onderzoek heeft plaats gevonden, waarbij geen ASS-stoornis is vastgesteld.
Het standpunt van de kliniek
Namens de kliniek heeft [getuige-deskundige O] ter zitting van het hof het rapport pro justitia van het Pieter Baan Centrum onderschreven. Na nadere bestudering van de stukken en intern overleg is het behandelteam tot de conclusie gekomen dat er geen harde bewijzen zijn die de oorspronkelijke diagnose paranoïde schizofrenie ondersteunen. De conclusie was bij nader inzien dat in deze zaak eerder voor een andere aanpak gekozen had moeten worden. De kliniek neemt het advies van de rapporteurs van het PBC, strekkende tot beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling, over.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Hoewel het door de officier van justitie instellen van beroep tegen de beslissing van de rechtbank op dat moment begrijpelijk en verdedigbaar was, gelet op de ten tijde van de behandeling in eerste aanleg bestaande verschillen van inzicht tussen de kliniek en het Pieter Baan Centrum, dient volgens de advocaat-generaal -gelet op de rapportage van het Pieter Baan Centrum en het huidige standpunt van de kliniek, inhoudende dat de grond voor de terbeschikkingstelling is komen te vervallen- de vordering van de officier van justitie te worden afgewezen.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en de raadsman
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie af te wijzen en de terbeschikkingstelling te beëindigen.
Het oordeel van het hof
In het bijzonder gelet op de advisering van het Pieter Baan Centrum en het ter zitting van het hof op 3 maart 2011 gebleken herziene standpunt van de kliniek, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer verlenging van de terbeschikkingstelling eist. De vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen. Het hof zal de beslissing van de rechtbank Groningen waarvan beroep om technische redenen vernietigen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Groningen van 8 december 2010 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr T.M.L. Wolters als voorzitter,
mr Y.A.J.M. van Kuijck en mr E. van der Herberg als raadsheren,
en drs. R. Poll en drs. J. Boon als raden,
in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder als griffier,
en op 17 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.