GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.059.490
(zaaknummer rechtbank 315106)
arrest van de vijfde civiele kamer van 22 maart 2011
[appellant],
wonende te [woonplaats] (gemeente [naam gemeente]),
appellant,
advocaat: mr. S.N.M. van Paassen-Pasch,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bidon|Fritom B.V., voorheen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bidon Logistiek B.V.,
gevestigd te Enter (gemeente Wierden),
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.F. Nuijens.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 22 december 2009 dat de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo) tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Bidon) als gedaagde heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 1 maart 2010 Bidon aangezegd van dat vonnis van 22 december 2009 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Bidon voor dit hof. Daarbij heeft [appellant] vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:
- primair: voor recht zal verklaren dat zolang [appellant] in dienst blijft bij (de rechtsopvolgers(s) van) Bidon, de woonplaats van [appellant], te weten [woonplaats], de ongewijzigde standplaats van de vrachtwagen blijft, totdat de arbeidsovereenkomst eindigt;
- subsidiair: Bidon zal veroordelen de extra reistijd en reiskosten ad € 170,24 netto per vier weken, derhalve een bedrag groot € 2.213,12 netto per jaar aan [appellant] te voldoen, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt;
- Bidon zal veroordelen in de kosten van beide instanties, met de bepaling dat er wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de proceskostenveroordeling vanaf de vijftiende dag na het wijzen van dit arrest.
2.2 Bij memorie van antwoord heeft Bidon de grieven bestreden en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
[appellant] heeft de volgende grieven aangevoerd.
Grief I
Ten onrechte vat de kantonrechter onder rechtsoverweging 3 samen dat de vervoersstromen zijn gewijzigd, veroorzaakt door veranderingen van opdrachtgevers, zoals de fusie van opdrachtgever Friesland Foods met Campina. Terwijl [appellant] uitdrukkelijk heeft betwist dat dit voor hem geldt en Bidon in alinea 9 van de conclusie van dupliek dit heeft erkend.
Grief II
De kantonrechter vat onder rechtsoverweging 3 ten slotte onterecht samen dat de bezettingsgraad van de vrachtwagens is gedaald en de kosten voor het vergoeden van reistijd en reiskilometers zijn toegenomen. De kantonrechter herhaalt deze conclusie in rechtsoverweging 5a door te schrijven dat ook andere chauffeurs van de vrachtwagens gebruik kunnen moeten maken teneinde een hogere bezettingsgraad van het voertuig te kunnen verkrijgen. In rechtsoverweging 5c oordeelt de kantonrechter ten onrechte ‘dat een en ander kostenbesparingen met zich meebrengt, vanzelf spreekt’.
Grief III
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld onder rechtsoverweging 5a dat in de arbeidsovereenkomst niet de woonplaats [plaatsnaam] van [appellant] is opgenomen, maar dat het om een (mondelinge?) afspraak gaat tussen [appellant] en de rechtsvoorganger van Bidon. De kantonrechter oordeelt voorts onterecht dat dit een gebruik is en geen arbeidsvoorwaarde en dat dit gewijzigd kan worden op grond van het gezagsrecht.
Grief IV
Ten onrechte stelt de kantonrechter ongemotiveerd dat het in het huidige tijdsbestek niet aangaat kostbaar bedrijfsmaterieel als een vrachtwagen te stallen naast de woning van de vaste chauffeur.
Grief V
Ten onrechte stelt de kantonrechter dat de compensatiemaatregel voor de duur van een jaar redelijk en billijk is ten opzichte van [appellant]. Hij ziet geen aanleiding om vanwege het tijdsverloop van 22 jaar de duur van de compensatieregeling te verlengen.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast.
4.1 [appellant] is op [datum in dienst] in dienst getreden bij de rechtsvoorgang(st)er van Bidon. [appellant] is werkzaam als chauffeur tegen een salaris van laatstelijk € 1.994,48 bruto per vier weken. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de CAO) van toepassing.
4.2 In de arbeidsovereenkomst van 27 september 2004 tussen [appellant] en Müller Melkweg B.V. (rechtsvoorgangster van Bidon) is opgenomen dat de standplaats Vriezenveen is. In de praktijk stalde [appellant] de vrachtwagen altijd bij zijn woning, laatstelijk [woonplaats].
4.3 Bij brief van 26 november 2008 heeft Bidon [appellant] als volgt bericht:
“(…) Met ingang van 1 februari zal je standplaats wijzigen van [woonplaats] naar [plaatsnaam]. De reden hiervoor is tweeledig:
1. Door het natuurlijk verloop in ons personeelsbestand zijn er gaten ontstaan in het rooster. Hierdoor is de bezettingsgraad van onze voertuigen gedaald. Daarnaast zijn de onkosten voor het vergoeden van reistijd en reiskilometers aantoonbaar gegroeid. Door het wijzigen van standplaatsen kunnen wij twee voertuigen besparen en zal de vergoeding van reistijd en kilometers minimaal zijn, iets dat bedrijfsmatig een grote besparing tot gevolg heeft.
2. Onze grootste opdrachtgever Friesland Foods heeft in een brief gevraagd om maatregelen te treffen met betrekking tot voedselveiligheid. Het is voor hun niet meer gewenst dat de voertuigen onbeheerd gestald staan.
Zoals de CAO voorschrijft zullen wij je uiteraard vanaf 1 februari 2009 de extra reistijd en reiskilometers vergoeden voor de duur van 1 jaar. (…)”
4.4 De wijziging van standplaats is voor [appellant] eerst op 16 mei 2009 ingevoerd.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 In deze zaak gaat het – kort gezegd – om de vraag of Bidon de wijziging van de standplaats van de vrachtwagen van [appellant] heeft kunnen invoeren onder aanbieding van de overgangsregeling zoals omschreven in rechtsoverweging 4.3. [appellant] stelt dat sprake is van een eenzijdige wijziging van een arbeidsvoorwaarde, welke in strijd is met de artikelen 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW) en 6:248 lid 2 BW. Bidon betoogt daarentegen dat sprake is van een voorschrift in de zin van artikel 7:660 BW, en dat zij gebruik heeft gemaakt van haar instructierecht zoals omschreven in dit artikel. Indien wel sprake zou zijn van een arbeidsvoorwaarde, dan kon Bidon in de gewijzigde omstandigheden aanleiding zien om een voorstel tot wijziging van de standplaats te doen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de wijziging van de standplaats een wijziging van een voorschrift en is Bidon op grond van het haar toekomende gezagsrecht bevoegd die wijziging eenzijdig in te voeren. Tegen dit oordeel van de kantonrechter richten zich de grieven van [appellant].
5.2 Het antwoord op de vraag of de wijziging van de standplaats van de vrachtwagen een wijziging van een arbeidsvoorwaarde of een voorschrift zoals bedoeld in artikel 7:660 BW is, kan in het midden blijven. Tussen partijen is niet in geschil dat in de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, noch in de CAO met betrekking tot de standplaats een eenzijdig wijzigingsbeding (artikel 7:613 BW) is opgenomen. Dit betekent dat in beide situaties (zowel uitgaande van een wijziging van een arbeidsvoorwaarde als uitgaande van een wijziging van een voorschrift) toetsing aan artikel 7:611 BW dient plaats te vinden.
5.3 Naar het oordeel van het hof heeft Bidon als goed werkgever in de zin van artikel 7:611 BW aanleiding kunnen vinden tot het wijzigen van de standplaats van de vrachtwagen met een overgangsregeling van één jaar. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
5.4 De norm van goed werkgeverschap zoals neergelegd in artikel 7:611 BW heeft de Hoge Raad in een geval van een wijziging van een arbeidsvoorwaarde, waarbij geen sprake was van een eenzijdig wijzigingsbeding laatstelijk uitgewerkt in het arrest van 11 juli 2008 (JAR 2008, 208; Stoof/Mammoet). In dat arrest gaf de Hoge Raad als zijn oordeel te kennen dat allereerst de vraag beantwoord moet worden of de werkgever als goed werkgever aanleiding kan vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden en of het door hem gedane voorstel, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Vervolgens moet, aldus de Hoge Raad, worden bezien of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden. Deze toetsingsmaatstaf geldt ook in dit geval.
5.5 Bidon heeft haar besluit om de standplaats van de vrachtwagen van [appellant] te verplaatsen in de brief van 26 november 2008 met twee argumenten onderbouwd. In de eerste plaats zouden er gaten in het rooster zijn ontstaan, waardoor de bezettingsgraad van de voertuigen is gedaald. Daarnaast zouden de onkosten voor het vergoeden van reistijd en reiskilometers zijn gegroeid. In de tweede plaats heeft de grootste opdrachtgever, Friesland Foods, aangegeven dat het voor haar niet meer gewenst is dat de voertuigen onbeheerd gestald staan.
[appellant] betwist dat de bezettingsgraad van de vrachtwagen waarop hij gewoonlijk rijdt kan stijgen door de vrachtwagen in [plaatsnaam] te plaatsen. Dit zou ook geen besparing van de onkosten voor het vergoeden van reistijd en reiskilometers opleveren. Daarnaast betwist [appellant] dat Friesland Foods een verzoek heeft ingediend zoals door Bidon verwoord, en zo dit al het geval is, heeft [appellant] aangeboden bij zijn woning een hek te plaatsen waarachter de vrachtwagen kan staan, zodat voldaan wordt aan de eisen van Friesland Foods met betrekking tot voedselveiligheid.
5.6 Voorop gesteld dient te worden dat Bidon met betrekking tot de bedrijfsvoering en de inrichting van haar onderneming een zekere mate van vrijheid toekomt. [appellant] betoogt gemotiveerd dat de door Bidon aangevoerde argumenten voor de wijziging van de standplaats van de vrachtwagen niet op hem van toepassing zijn, maar daaruit volgt niet dat Bidon haar ondernemersvrijheid onredelijk heeft gebruikt of niet tot die keuzes had mogen komen. Het besluit van Bidon om de standplaatsen van de vrachtwagens te wijzigen betreft immers niet alleen [appellant], maar in totaal elf chauffeurs. [appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de wijziging van de standplaats van deze elf chauffeurs een verhoging van de bezettingsgraad van de vrachtwagens in totaal tot gevolg heeft. Dat voor [appellant] aan de hiervoor vermelde eisen van Friesland Foods kan worden voldaan door het plaatsen van een hek bij zijn woning, leidt niet tot een ander oordeel. Van Bidon kan niet worden geëist dat zij voor een afgesloten parkeerplaats bij de woning van iedere chauffeur zorgt. Bovendien zijn de vrachtwagens, indien zij op de door Bidon aangewezen standplaatsen zijn gestald, beter inzetbaar.
5.7 Verder heeft [appellant] aangegeven dat de wijziging van de standplaats niet door het gehele bedrijf is doorgevoerd, alsmede dat met enkele collega’s een langere overgangsperiode is overeengekomen.
Voor wat betreft het doorvoeren van de standplaatswijziging in het gehele bedrijf heeft Bidon aangevoerd dat zij bezig is met een afgesloten standplaats in [plaatsnaam], bovendien worden ook in de internationale tak momenteel standplaatswijzigingen doorgevoerd. Het uiteindelijke doel is alle vrachtwagens op een beheerde standplaats te stallen.
Ten aanzien van de afwijkende afspraken met een viertal collega’s van [appellant] heeft Bidon gesteld dat deze chauffeurs voormalig Coberco werknemers betreffen. Bij de overname van deze werknemers door Bidon van Coberco zijn andere afspraken gemaakt, welke hebben geleid tot een langere overgangsregeling. Zij krijgen tot het einde van het dienstverband de extra gereden kilometers vanaf hun woonplaats vergoed.
5.8 [appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de standplaatswijziging de hele nationale tak van Bidon betreft en dat het doel van Bidon is om alle vrachtwagens op een beheerde standplaats te stallen. Eveneens heeft [appellant] niet weersproken dat de werknemers waarmee een langere overgangsregeling is getroffen voormalig Coberco medewerkers zijn en dat de langere overgangsregeling zijn oorsprong vindt in afspraken die zijn gemaakt bij de overname van deze medewerkers door Bidon.
5.9 De conclusie is derhalve dat Bidon een voldoende en redelijk belang had om een wijziging van de standplaats van de vrachtwagen van [appellant] in te voeren.
5.10 Met betrekking tot de vraag of aanvaarding van het voorstel van Bidon tot wijziging van de standplaats van de vrachtwagen in redelijkheid van [appellant] kan worden gevergd, overweegt het hof het volgende.
5.11 [appellant] heeft aangevoerd dat hij als gevolg van de wijziging van de standplaats van de vrachtwagen dagelijks 60 minuten extra reistijd aan woon-werkverkeer kwijt is, alsmede dat hij per periode van vier weken € 240,- extra aan reiskosten kwijt is.
Bidon stelt dat een reistijd van 60 minuten per dag niet als onredelijk kan worden aangemerkt. Voor de extra reiskosten stelt Bidon met de overgangsregeling van één jaar een redelijk voorstel te hebben gedaan.
Dat [appellant] als gevolg van de wijziging van de standplaats van de vrachtwagen extra reistijd heeft, is door Bidon niet betwist. Evenmin is betwist dat [appellant] extra reiskosten moet maken als gevolg van de wijziging, welke kosten na de overgangsregeling niet door Bidon worden vergoed. Het hof zal er daarom vanuit gaan dat het belang van [appellant] met name is gelegen in de extra reistijd en extra reiskosten, die hij na afloop van de overgangsregeling zal moeten maken.
5.12 Ten slotte stelt [appellant] dat hem bij de overgang van Müller Melkweg B.V. naar Bidon mondeling is toegezegd dat de standplaats van zijn vrachtwagen [woonplaats] zou blijven zolang er melkfabrieken in [plaatsnaam] en [plaatsnaam] zouden zijn. Bidon betwist dat deze afspraak is gemaakt.
Indien er al een toezegging is gedaan zoals door [appellant] gesteld, dan mocht [appellant] er naar het oordeel van het hof niet op vertrouwen dat deze toezegging tot in lengte van dagen zou gelden. Het hof heeft in het voorgaande geoordeeld dat Bidon voldoende belang had om een wijziging van de standplaats van de vrachtwagen in te voeren. Het hof passeert het door [appellant] op dit punt gedane bewijsaanbod dan ook omdat deze stelling – indien bewezen – niet tot het door [appellant] gewenste rechtsgevolg kan leiden.
5.13 Bij het voorgaande neemt het hof in aanmerking dat Bidon aan [appellant] gedurende één jaar de extra reistijd en reiskilometers als gevolg van de standplaatswijziging heeft vergoed. Bidon heeft daarbij aansluiting gezocht bij artikel 39 lid 2 a van de CAO, waarin is bepaald dat bij verplaatsing van het bedrijf en bij overplaatsing van werknemers gedurende één jaar de extra kosten voor woon/werkverkeer worden vergoed.
[appellant] stelt dat de (financiële) gevolgen voor hem zo groot zijn, mede gelet op de lange duur van de vorige situatie (22 jaar), dat de duur van de overgangsregeling te kort is.
5.14 Het hof is van oordeel dat Bidon met de door haar getroffen overgangsregeling in voldoende mate aan de bezwaren en de belangen van [appellant] tegemoet is gekomen. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen had Bidon een voldoende en redelijk belang bij aanpassing van de standplaats van de vrachtwagen. Het hof acht voorts de – onverplicht – aangeboden overgangsregeling redelijk.
5.14 Uit het voorgaande volgt dat Bidon naar het oordeel van het hof als goed werkgever een wijziging van standplaats, met een overgangsregeling van één jaar, heeft kunnen invoeren. Ook kan, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden van het geval, van [appellant] in redelijkheid worden gevergd dat hij deze standplaatswijziging met een overgangsregeling van één jaar aanvaardt.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo) van 22 december 2009;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bidon begroot op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 263,- voor griffierecht;
verklaart dit arrest, voor wat voornoemde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, E.B. Knottnerus en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.