ECLI:NL:GHARN:2011:BP8390

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00005, 09/00006, 09/00007 en 09/00008
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting met betrekking tot kartingactiviteiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting die aan belanghebbende, X te Z, zijn opgelegd. De Inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd over de jaren 1998 tot en met 2001, waarbij de uitgaven voor kartingactiviteiten van de zonen van belanghebbende als verkapte uitdelingen werden aangemerkt. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat deze niet beschikte over nieuwe feiten die navordering rechtvaardigden. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur wel degelijk over nieuwe feiten beschikte, die de navorderingsaanslagen rechtvaardigden. Het Hof concludeerde dat de door de Holding gedane uitgaven voor kartingactiviteiten voor een aanzienlijk deel waren gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende, wat leidde tot de conclusie dat deze uitgaven als uitdelingen van winst moesten worden aangemerkt. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verminderde de navorderingsaanslagen voor de jaren 1998 tot en met 2001, waarbij het belastbare inkomen voor elk jaar werd aangepast. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 09/00005, 09/00006, 09/00007 en 09/00008
uitspraakdatum: 22 februari 2011
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 december 2008, nummers AWB 07/297, 07/300, 07/301 en 07/304, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende zijn over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk ƒ 280.410, ƒ 361.613, ƒ 547.483. Over het jaar 2001 is een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 159.312 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 158.411. Gelijktijdig met het opleggen van de navorderingsaanslagen is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en, naar het Hof begrijpt, de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 december 2008 gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur alsmede de navorderingsaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen heffingsrente vernietigd.
1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft in haar verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend en daarin tevens het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend in het principale hoger beroep alsmede een conclusie van repliek in haar incidentele hoger beroep. De Inspecteur heeft daarop een conclusie van dupliek ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens de Inspecteur A, tot bijstand vergezeld door B. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Gelijktijdig met de onderhavige zaken zijn ter zitting behandeld de daarmee samenhangende zaken met de rolnummers 09/00001 tot en met 09/00004, met betrekking tot de aan X Holding BV te Q opgelegde navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting.
1.7 Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.9 De gemachtigde van belanghebbende heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting een nader stuk met bijlagen ingezonden, dat op 14 december 2010 is ingekomen bij het Hof. Het Hof ziet in die stukken geen aanleiding het onderzoek te heropenen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende bezit 100 percent van de aandelen in X Holding B.V. (hierna: de Holding) die op haar beurt alle aandelen bezit in Straalbedrijf X B.V. (hierna ook: Straalbedrijf) en C B.V. (hierna ook: C). Belanghebbende voert de directie over de drie vennootschappen. De drie vennootschappen vormen voor de heffing van de vennootschapsbelasting een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
2.2. Straalbedrijf straalt, coat en verft metalen voorwerpen. Meer dan 90 percent van de omzet is in 1998 gerealiseerd bij het bedrijf D, producent van vuilnisauto’s. Om de afhankelijkheid van deze ene afnemer te verminderen werd binnen het concern door C naar andere bronnen van inkomen gezocht. In eerste instantie werden aanvullende activiteiten gezocht in de handel in en het bewerken van containers. Toen dat door gewijzigde marktomstandigheden niet de oplossing bleek te zijn, werd in 1995 door C gestart met activiteiten op het gebied van karting.
2.3. C heeft blijkens haar statuten ten doel de uitoefening van een (groot) handelsonderneming, im- en export daaronder begrepen, in duurzame gebruiksartikelen, bedrijfsmiddelen van enigerlei aard en andere handelswaar, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden alsmede het verlenen van bemiddeling bij handelstransacties. In het handelsregister van de Kamer van koophandel staat als bedrijfsomschrijving handelaar in karts en kartonderdelen vermeld.
2.4. Vanaf april 1999 heeft C één personeelslid in dienst, de zoon van belanghebbende.
2.5. De in 1995 door C gestarte kartingactiviteiten bestonden uit:
- De verkoop van karts en onderdelen voor karts vanuit het bedrijfsadres in Q (de kartshop). In dit kader werd het importeurschap van Italiaanse kartframes van het merk “E” verworven;
Het deelnemen aan racewedstrijden met karts van het merk E. De karts werden gereden door de twee zonen van X.
2.6. In 1999 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek bij de Holding en haar dochtervennootschappen ingesteld. Hierbij werd de aanvaardbaarheid onderzocht van de aangiften voor de jaren 1994 tot en met 1997 voor de vennootschapsbelasting, de omzetbelasting en de loonbelasting. Tevens werden deze jaren onderzocht met het oog op de aangiften inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen van belanghebbende. In het op 4 oktober 1999 door B uitgebrachte controlerapport wordt voor zover van belang het volgende opgemerkt:
Onderdeel 2 Fiscale balans (vennootschapsbelasting)
Pagina 3 / onder 2.1.2. Aankoop onroerende zaak:
”De panden zijn vanaf 1997 geheel eigendom van X Holding BV. (…) Men is voornemens een kartbaan te kopen in de buurt van R.”
Pagina 3 / onder 2.1.3. Machines en installaties:
”In het kartbedrijf (C Nederland BV) staan een aantal karts en onderdelen in voorraad.”
Pagina 3 / onder 2.1.4. Activering kosten:
”Van de kosten moet in 1995 f 12.930,- worden geactiveerd, omdat dit bedrag betrekking heeft op de aanschaf van een kart en deze nog steeds aanwezig is in de opslagruimte.”
Onderdeel 3 Fiscale winstberekening (vennootschapsbelasting)
Pagina 4 / onder 3.2. Bedrijfskosten
”De bedrijfskosten werden met de facturen afgestemd. Daarbij kwamen de volgende verschillen naar voren: acquisitie/sponsoring en kleine aanschaffingen. De belastingplichtige heeft in 1994 t/m 1997 privé-uitgaven als zakelijke kosten geboekt. Het betreft de volgende uitgaven:
Jaar Uitgave Verrekenen in rek. crt. Uitdeling
(…)
1996 karting zoon f 5000,=
Acquisitie f 1400,=
(…)
Vanaf 1997 krijgt het kartgebeuren een steeds groter zakelijk karakter. Vandaar dat ik vanaf 1997 de kosten en uitgaven m.b.t. het kartgebeuren wil aanmerken als zijnde zakelijk.”
Onderdeel 5 Omzetbelasting
Pagina 8 / onder 5.3 Voorbelasting
“De voorbelasting wordt in aftrek gebracht volgens het factuurstelsel. Bij de controle van facturen, boekingen, tellingen en overbrengingen, heb ik enige onjuistheden geconstateerd. Het gaat hierbij om prive uitgaven, zoals kosten gemaakt voor de bruiloft van X en aanschaffingen voor zijn prive aangelegenheden zoals een keuken, opticien, auto voor mevr. F en het karten door de zoon van de heer X t/m 1996. Ook de sponsoring van de kartsport, m.n. voor zijn eigen zoon vanaf 1997 kunnen weliswaar gezien worden als zakelijke kosten echter de omzetbelasting op sponsoring is niet aftrekbaar, daar diegenen die de sponsoring ontvangen zelf de voorbelasting ook niet zouden kunnen aftrekken.
De correctie bedraagt:
(…)
1996 Karting zoon: prive kosten f 5000 x 17,5% F 875,=
(…)
1997 Sponsoring karting zoon f 10000 x 17,5 % F 1750
2.7. Naar aanleiding van tijdens het bovengenoemde onderzoek gestelde vragen heeft de gemachtigde van belanghebbende op 16 april 1999 aan B meegedeeld:
“De opbouw van een kart-shop, een kart-baan en dergelijke vereist langdurig intensief [l]obby-werk. Wij zien thans de eerste resultaten van dit vele werk. Nu de zoon van de heer X ook officieel in loondienst is getreden blijkt wel heel duidelijk dat er sprake is van de opbouw van een onderneming, waarbij de naambekendheid van zoon X in de racerij van groot belang is.”
2.8. Tot de gedingstukken behoren de geconsolideerde jaarrekeningen (balans, resultatenrekening en toelichting) van de Holding over de jaren 1998 tot en met 2001. In de jaarrekening 1998 zijn de vergelijkende cijfers over 1997 opgenomen. In deze jaarrekeningen zijn, voor zover van belang, de volgende gegevens opgenomen:
1997 1998 1999 2000 2001
f F f f €
Netto omzet 1392190 1849102 1932837 2173005 993221
Materialen en werk derden 243095 440368 397062 584114 264138
Overige bedrijfskosten 431162 536075 574471 477540 230442
Voorraad kartonderdelen 86000 55000 55000 55000 24958
In de toelichting op de post materialen en werk derden is opgenomen:
Werk door derden 18160 11778 31553 35292 18022
Handelsgoederen en benodigdheden races 105933 293223 85215
In de toelichting op de verkoopkosten (onderdeel van de overige bedrijfskosten) is opgenomen:
Representatiekosten
Advertentie- en reclamekosten 26300 26663 6583 6088 95
Acquisitie en sponsoring 10309 124596 54845 730 0
Reis- en verblijfkosten 4956 2842 20499 25203 32954
2.9. Tot de gedingstukken behoren de vennootschappelijke jaarrekeningen (balans, resultatenrekening en toelichting) van C over de jaren 1998 tot en met 2001. In de toelichting op de resultatenrekeningen is voor zover van belang opgenomen:
1997 1998 1999 2000 2001
f f f f €
Omzet geleverde goederen en diensten 17431 15032 22288 2000 4538
Omzet sponsorbijdrage 0 70000 160000 320000 110000
Kosten handelsgoederen en benodigdheden races 13063 125231 105933 293223 85215
2.10. Tot de gedingstukken behoren de vennootschappelijke jaarrekeningen (balans, resultatenrekening en toelichting) van Straalbedrijf over de jaren 1998 tot en met 2001. In de toelichting op de resultatenrekeningen is als onderdeel van de verkoopkosten opgenomen:
1997 1998 1999 2000 2001
f f f f €
Acquisitie en sponsoring 10309 124596 214845 320730 110000
Advertentie- en reclamekosten 8.654 16.291 5.897 5.938 0
2.11 Op 10 november 1999 is de laatste verkoop van de kartshop in het kasboek van C geregistreerd. In december 1999 heeft de gemachtigde van belanghebbende bij de Gemeente Q aandacht gevraagd voor de plannen voor de ontwikkeling van een gemotoriseerd educatief pretpark. Op 11 april 2000 heeft belanghebbende van de gemeente Q bericht ontvangen dat de ideeën geen kans van slagen hebben. Voor de race-activiteiten zijn onder meer een servicebus en enkele karts in gebruik geweest. Op de servicebus was reclame aangebracht voor de C kartshop in Q en het merk E. Op enkele bedrijfsmiddelen was vermeld "SB X" hetgeen staat voor Straalbedrijf X. Een expliciete vermelding van de naam "Straalbedrijf X" kwam niet voor. Terzake van de sponsoring van de race-activiteiten is tussen C en Straalbedrijf geen schriftelijke sponsoringovereenkomst opgemaakt. De race-activiteiten zijn in de loop van het jaar 2003 gestopt.
2.12 In 2003 is door de Belastingdienst wederom een boekenonderzoek bij de Holding, haar dochtervennootschappen en belanghebbende ingesteld. Hierbij werd de aanvaardbaarheid onderzocht van de aangiften voor de jaren 1998 tot en met 2001 voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting. Voor de loonbelasting werden de jaren 1998 tot en met 2002 onderzocht. Op 5 november 2003 hebben de controlerende medewerkers G en H een rapport uitgebracht.
2.13 De kosten van de race-activiteiten van de zonen van belanghebbende zijn in de jaren 1998 tot en met 2001 door Straalbedrijf betaald en deels via correctieboekingen overgeboekt naar C. Daarnaast is jaarlijks een sponsorbijdrage bij Straalbedrijf als kostenpost geboekt, welke bijdragen bij C weer als omzet zijn geboekt. De controlerend ambtenaren hebben de totale kosten van de race-activiteiten als volgt berekend:
1998 1999 2000 2001
f f f f
Handelsgoederen en benodigdheden races 125231 105933 293223 187789
Af: inkopen ten behoeve van kartshop -12000 -17700 0 0
Bij: werk door derden 11778 31553 35292 18022
Bij: acquisitie en sponsoring 4965 54845 729 0
Bij: reis- en verblijfkosten -/- 5000 ten behoeve van kartshop/straalbedrijf 0 15499 20204 67621
Totaal kosten kartbedrijf en racen 129974 190130 349448 273432
2.14 De controlerend ambtenaren hebben van de kosten van de race-activiteiten voor de jaren 1998 en 1999 telkens een bedrag van f 5.000 als zakelijk geaccepteerd. De winstcorrecties voor de vennootschapsbelasting zijn door hen als volgt berekend:
1998 1999 2000 2001
f f f f
Totaal kosten kartbedrijf en racen 129974 190130 349448 273432
Geaccepteerde kosten -5000 -5000 0 0
Winstcorrectie 124974 185130 349448 273432
Winstcorrectie 2001 in EUR 124078
2.15 De aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV voor de onderhavige jaren zijn opgelegd met dagtekening 16 maart 2000, 17 juli 2001, 27 december 2001 en 19 juni 2003.
2.16 De hiervoor genoemde winstcorrecties, verhoogd met de ter zake na te heffen omzetbelasting, zijn door de Inspecteur aangemerkt als winstuitdelingen door de Holding aan belanghebbende. Op die grond heeft de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen de vastgestelde belastbare inkomens verhoogd met respectievelijk ƒ 147.719, ƒ 218.788, ƒ 407.066 en € 134.930.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Partijen houdt verdeeld of de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen beschikte over een nieuw feit en of (een deel van) de correctie met betrekking tot de kartrace-activiteiten terecht bij belanghebbende als uitdeling van winst in aanmerking is genomen.
3.2 De Inspecteur stelt dat hij bij de aanslagregeling slechts de beschikking had over de geconsolideerde jaarrekening van de Holding en dat hij niet gehouden was de aangiften van de Holding en van belanghebbende aan een nader onderzoek te onderwerpen. De uitgaven wegens de kartrace-activiteiten zijn in overwegende mate gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende als aandeelhouder van de Holding. Aan het controlerapport uit 1999 naar aanleiding van het boekenonderzoek over 1995 tot en met 1997 kan de Holding niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat de uitgaven in latere jaren in volle omvang in aftrek zullen worden toegelaten.
3.3 Belanghebbende stelt allereerst dat de Inspecteur niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, aangezien het hoger beroep onvoldoende is gemotiveerd. Voorts stelt belanghebbende dat de Inspecteur niet beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Uit de jaarstukken van de Holding danwel van de dochtervennootschappen had de Inspecteur moeten afleiden dat de uitgaven wegens race-activiteiten zeer aanzienlijk waren gestegen. De Inspecteur was er na het onderzoek in 1999 van op de hoogte dat de race-activiteiten werden uitgeoefend door een zoon van belanghebbende. De Inspecteur had, aldus belanghebbende, de aangiften aan een nader onderzoek moeten onderwerpen. Dat hij dat niet heeft gedaan moet worden aangemerkt als een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. Dat de aangiften zonder kennis te nemen van het dossier versneld zijn afgedaan, vloeit voort uit een keuze die de Inspecteur heeft gemaakt. De gevolgen daarvan moeten voor rekening van de Inspecteur blijven. De uitgaven wegens race-activiteiten zijn volledig zakelijk en houden verband met de activiteiten van de kartshop en van het Straalbedrijf. Tot slot stelt belanghebbende dat de Holding aan het controlerapport uit 1999, het daaraan voorafgaande onderzoek en de daarover gevoerde besprekingen, het vertrouwen kan ontlenen dat de uitgaven ten behoeve van de race-activiteiten in de jaren vanaf 1997 volledig bij de Holding aftrekbaar zijn en dat daarmee - naar het Hof begrijpt - van een uitdeling geen sprake kan zijn.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrond verklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar.
3.6 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank behoudens de veroordeling in de proceskosten en tot het toekennen van een proceskostenvergoeding op basis van de werkelijk door hem gemaakte kosten.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
4.1 Belanghebbende heeft gesteld dat het hoger beroep van de Inspecteur tegen de onderhavige uitspraak van de Rechtbank niet-ontvankelijk moet worden verklaard op de grond dat het hoger beroep niet voldoet aan de eis van artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat het hogerberoepschrift de gronden van het beroep bevat. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur slechts de gronden tegen de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting die aan de Holding zijn opgelegd, kenbaar heeft gemaakt.
4.2 De vier aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de IB/PVV hangen samen met de vier, naar aanleiding van het boekenonderzoek aan de Holding opgelegde navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting en betreffen in wezen dezelfde problematiek. De Inspecteur heeft in de aanhef van zijn hogerberoepschrift zowel de rolnummers van de uitspraak van de Rechtbank betreffende de inkomstenbelasting als die betreffende de vennootschapsbelasting genoemd. Hij heeft zijn gronden tegen de uitspraak betreffende de vennootschapsbelasting gemotiveerd kenbaar gemaakt en in zijn hogerberoepschrift het Hof in verband met de samenhang verzocht tot voeging van de inkomstenbelasting- en vennootschapsbelastingzaken. Op grond daarvan komt het Hof tot het oordeel dat de Inspecteur zijn hogerberoepschrift in de onderhavige zaken voldoende heeft gemotiveerd. Het hoger beroep is derhalve ontvankelijk.
Nieuw feit
4.3 Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op de inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken dat er sprake is van een nieuw feit.
4.4 Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit dient beoordeeld te worden of de navorderingsaanslagen voortvloeien uit feiten die bij het opleggen van de primitieve aanslagen reeds bij de Inspecteur bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Volgens vaste jurisprudentie mag de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die belanghebbende in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is de Inspecteur in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven of het ontbreken daarvan, in redelijkheid behoort te twijfelen. De Inspecteur behoeft in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de in het aangiftebiljet opgenomen posten, indien er voor deze posten ook een andere, niet onwaarschijnlijke verklaring mogelijk is (vgl. HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, LJN BL7165, BNB 2010/155).
4.5 Niet in geschil is dat de aangiften van belanghebbende over de onderhavige jaren zijn verzorgd door een gerenommeerd belastingadvieskantoor en een verzorgde indruk maken. In zijn uitspraak van heden met betrekking tot aan de Holding opgelegde navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting (rolnummers 09/00001 tot en met 09/00004) heeft het Hof geoordeeld dat hetzelfde geldt voor de aangiften van de Holding en dat van een ambtelijk verzuim van de Inspecteur geen sprake is. Gelet op de samenhang die in dit geval kan worden aangenomen tussen de aangiften en de aanslagen IB/PVV en de vennootschapsbelasting, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur ook voor de onderhavige navorderingsaanslagen beschikt over een nieuw feit dat het opleggen daarvan rechtvaardigt.
Uitdeling
4.6 In zijn hiervoor genoemde uitspraak met betrekking tot de aan de Holding opgelegde navorderingsaanslagen heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de door de Holding gedane uitgaven van kartracing voor een zeer aanzienlijk gedeelte zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende als aandeelhouder. Dit oordeel heeft tot gevolg dat de correcties te dier zake op de winst van de Holding, zoals deze correcties luiden na de uitspraak van het Hof, aangemerkt moeten worden als uitdelingen van winst door de Holding aan belanghebbende. Nu belanghebbende enig aandeelhouder is van de Holding en hij over de Holding en haar dochter-vennootschappen de directie voert, acht het Hof aannemelijk dat zowel de Holding als belanghebbende zich van deze bevoordeling door de Holding bewust moeten zijn geweest.
Vertrouwensbeginsel
4.7 Belanghebbende stelt dat hij aan de gang van zaken rond het boekenonderzoek in 1999 en het gestelde in het naar aanleiding daarvan opgemaakte controlerapport, het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de Holding alle gemaakte kosten in verband met de kart-activiteiten in mindering op haar winst kan brengen en daarmee - naar het Hof begrijpt - dat van een uitdeling geen sprake kan zijn. Ook dit beroep wordt door het Hof verworpen, onder verwijzing naar hetgeen is geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak met betrekking tot de aan de Holding opgelegde navorderingsaanslagen.
Heffingsrente
4.8 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het beroep is slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de nader vastgestelde belastbare inkomens betreft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Gelet op de uitspraak van het Hof met betrekking tot de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting die aan de Holding zijn opgelegd, moeten de vastgestelde belastbare inkomens voor de jaren 1998 en 1999 met ƒ 20.000 worden verminderd tot respectievelijk ƒ 260.410 en ƒ 341.613. Het belastbare inkomen voor 2000 moet worden verminderd met ƒ 15.000 tot ƒ 532.483 Het voor het jaar 2001 nader vastgestelde belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang moet worden verminderd tot € 151.605.
5. Kosten
5.1 Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak heeft gegeven of gedaan, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, nr. 41.235, LJN BA2802, BNB 2007/260, en HR 6 februari 2009, nr. 08/01915, LJN BH1928, BNB 2009/100). Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat de Inspecteur een verwijt treft in de zin zoals deze door de Hoge Raad is geformuleerd. Andere bijzondere feiten of omstandigheden die moeten leiden tot een andersluidend oordeel zijn gesteld noch gebleken (vgl. HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN BP2975). Voor een toekenning van een integrale proceskostenvergoeding is dan geen plaats.
5.2 Het incidentele hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
5.3 Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op € 1.449 voor de kosten in hoger beroep (1 punt voor het indienen van een verweerschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van dupliek, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting) * € 322 * 1,5 wegens samenhangende zaken). Het Hof kent hiervan de helft toe aan belanghebbende en de helft aan de Holding.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht;
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 1998 tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van € 118.168 (ƒ 260.410) waarvan € 57.956 (ƒ 127.719) belast tegen een tarief van 25 percent;
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 1999 tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van € 155.017 (ƒ 341.613) waarvan € 90.206 (ƒ 198.788) belast tegen een tarief van 25 percent;
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2000 tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van € 241.630 (ƒ 532.483) waarvan € 177.911 (ƒ 392.066) belast tegen een tarief van 25 percent;
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2001 tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 159.312 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 151.605;
– vermindert dienovereenkomstig de bij de navorderingsaanslagen in rekening gebrachte heffingsrente, en
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 724.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.
De beslissing is op 22 februari 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Luggenhorst) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.