ECLI:NL:GHARN:2011:BP7892

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.680
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijslast bij frauduleus handelen van werknemer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de stichting Livio, Wonen met Zorg tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak draaide om de vraag of de geïntimeerde, een werknemer van Livio, zich schuldig had gemaakt aan frauduleus handelen door een bedrag van € 1.600,- over te boeken van de rekening van een derde naar haar eigen rekening. De kantonrechter had in eerdere vonnissen vastgesteld dat de werknemer betrokken was bij deze transactie, maar Livio was van mening dat de bewijslast omgekeerd moest worden, gezien de omstandigheden van de zaak.

Het hof oordeelde dat de stelplicht en bewijslast rusten op degene die zich op de dringende reden beroept, in dit geval Livio. Het hof concludeerde dat Livio niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan het frauduleus invullen van een overschrijvingsformulier. Desondanks oordeelde het hof dat er voldoende aanwijzingen waren dat de werknemer betrokken was bij de overboeking van het bedrag en dat zij zich mogelijk schuldig had gemaakt aan diefstal of verduistering.

Het hof besloot de werknemer toe te laten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling van Livio. Dit betekende dat de werknemer de kans kreeg om aan te tonen dat zij niet betrokken was bij de frauduleuze handelingen. Het hof bepaalde dat het getuigenverhoor zou plaatsvinden onder leiding van een raadsheer-commissaris en dat de zaak op een later moment verder behandeld zou worden. De uitspraak van het hof benadrukt de complexiteit van bewijsvoering in arbeidszaken en de verantwoordelijkheden van beide partijen in het proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.070.680
(zaaknummer rechtbank 258.069)
arrest van de vijfde civiele kamer van 8 maart 2011
inzake
de stichting Stichting Livio, Wonen met Zorg,
gevestigd te Enschede,
appellante,
advocaat: mr. C.J.M. de Vlieger,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Bonsen.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 20 mei 2008, 24 februari 2009, 18 augustus 2009 en 30 maart 2010, die de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede) tussen appellante (hierna ook te noemen: Livio) als gedaagde en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als eiseres heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Livio heeft bij exploot van 23 juni 2010 [geïntimeerde] aangezegd van die vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Livio zeven grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof de bestreden vonnissen van 24 februari 2009, 18 augustus 2009 en 30 maart 2010 zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, [geïntimeerde] in haar vorderingen alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met veroordeling van Livio in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.
2.5 Nu in de door Livio overgelegde stukken het proces-verbaal van het getuigenverhoor in eerste aanleg ontbreekt, zal het hof recht doen op het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier.
3. De vaststaande feiten
3.1 De kantonrechter heeft in het vonnis van 20 mei 2008 onder 2 feiten vastgesteld. Nu tegen deze vaststelling geen grieven zijn gericht, dan wel anderszins bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van deze feiten uitgaan.
3.2 Hieraan kunnen nog de volgende feiten worden toegevoegd:
- het salaris van [geïntimeerde] werd overgemaakt naar SB & B, een instelling die adviseert en begeleidt bij budgettering en schuldbeheer;
- deze instelling stortte wekelijks een bedrag van € 60,- op de bankrekening van [geïntimeerde];
- in de periode tussen 1 juli 2005 en 1 januari 2006 zijn op deze bankrekening geen bedragen bijgeboekt, die niet van SB & B afkomstig waren, met uitzondering van het van de rekening van mevrouw [naam] overgeboekte bedrag en bedragen, die kort nadat zij van de rekening waren afgeschreven, om “administratieve redenen” zijn teruggeboekt.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Tegen het vonnis van 20 mei 2008 zijn geen grieven aangevoerd. In haar memorie van grieven concludeert Livio ook niet (langer) tot de vernietiging van dit vonnis. Dit betekent dat het hof het hoger beroep tegen dit vonnis dient te verwerpen.
4.2 In grief I klaagt Livio er over dat de kantonrechter haar heeft opgedragen te bewijzen dat [geïntimeerde] zich heeft schuldig gemaakt aan het invullen van een overschrijvingsformulier van de Rabobank en daarbij € 1.600,- heeft overgemaakt naar haar bankrekeningnummer en het formulier heeft voorzien van een handtekening. Volgens Livio was er (alle) aanleiding om in dit geval de bewijslast om te keren. In grief V komt Livio op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij niet is geslaagd in het leveren van het haar opgedragen bewijs. Er is aanleiding om deze beide grieven als eerste en gezamenlijk te behandelen.
4.3 Het hof stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast ter zake van de aanwezigheid van een dringende reden rust op degene die zich op die reden beroept. Dat het verweer van [geïntimeerde] vragen oproept en dat [geïntimeerde] in haar verweer wellicht niet steeds de (volledige) waarheid heeft verklaard, brengt hierin geen verandering. Dit zijn omstandigheden die bij de weging van het aangedragen bewijs een rol kunnen spelen. Naar het oordeel van het hof heeft Livio ook niet aannemelijk gemaakt dat zij door toedoen van [geïntimeerde] in een onredelijk zware bewijspositie is geraakt. Grief I faalt.
4.4 Het gehele feitencomplex roept echter wel een aantal vragen op. Zo staat tussen partijen vast dat:
- [geïntimeerde] regelmatig, ook in de periode dat het bewuste bedrag van de rekening van mevrouw [naam] werd afgeschreven, in de woning van mevrouw [naam] aanwezig is geweest;
- het bewuste bedrag van de rekening van mevrouw [naam] is overgeboekt op een rekening van [geïntimeerde];
- het nummer van deze rekening bij weinig personen en zeker niet bij Livio bekend was;
- het overschrijvingsformulier niet door mevrouw [naam] is ondertekend;
- [geïntimeerde] zich had gewend tot SB & B, teneinde assistentie te krijgen bij het saneren van haar schulden;
- het salaris van [geïntimeerde] werd overgemaakt op een door SB & B beheerde rekening;
- SB & B een bedrag van € 60,- per week op de eigen rekening van [geïntimeerde] overmaakte;
- in de periode tussen 1 juli 2005 en 1 januari 2006, met uitzondering van het van de rekening van mevrouw [naam] afkomstige bedrag en de wekelijkse stortingen door SB & B, geen andere bedragen op de rekening zijn gestort dan bedragen die om administratieve redenen zijn teruggeboekt;
- de door [geïntimeerde] in de periode van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 gedane uitgaven en opgenomen gelden ongeveer gelijk zijn aan het wekelijks door SB & B overgemaakte bedrag, met uitzondering van de uitgaven en opnamen, gedaan tussen 22 september 2005, de datum waarop het bedrag van € 1.600,- op de rekening werd bijgeschreven, en 29 september 2005, in welke periode [geïntimeerde] voor € 1.437,45 aankopen heeft gedaan, dan wel bedragen contant heeft opgenomen;
- [geïntimeerde] zelf heeft verklaard dat zij pas op 24 oktober 2005 hoorde dat het bedrag van € 1.600,- op haar rekening was bijgeboekt.
4.5 Uit het bovenstaande volgt in ieder geval dat de in de conclusie van repliek onder 8 door [geïntimeerde] geponeerde stelling dat het bewuste bedrag op 24 oktober 2005, toen zij op de overschrijving werd geattendeerd, nog “gewoon op haar rekening” stond, niet in overeenstemming is met de waarheid. Zij heeft derhalve op dat punt niet voldaan aan haar in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering omschreven verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
4.6 Naar het oordeel van het hof is, alle bovenvermelde feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, voorshands bewezen dat [geïntimeerde] ten minste betrokken is geweest bij het overboeken van het bewuste bedrag van de rekening van mevrouw [naam] naar haar eigen rekening en dat zij zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan diefstal dan wel verduistering van een geldbedrag van € 1.600,- van mevrouw [naam]. Grief V slaagt dan ook in zoverre. Tegen dit bewijsvermoeden staat wel, gelet op het bepaalde in artikel 151 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, tegenbewijs vrij. Conform het door haar gedane aanbod zal [geïntimeerde] in de gelegenheid worden gesteld om dit tegenbewijs te leveren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [geïntimeerde] toe, door alle middelen, in het bijzonder door middel van het horen van getuigen, tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling van Livio dat [geïntimeerde] betrokken is geweest bij het overboeken van een bedrag van € 1.600,- van de rekening van mevrouw [naam] naar haar eigen rekening;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dit bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. P.L.R. Wefers Bettink, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum 22 maart 2011, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
verwijst de zaak daartoe naar de roldatum van 22 maart 2011;
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, P.L.R. Wefers Bettink en G.P.M. van den Dungen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2011.