parketnummer: 24-000739-10
parketnummer eerste aanleg: 07-601240-09
Arrest van 10 maart 2011 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 maart 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van de verdachte, mr. K. Karakaya, advocaat te Almere.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de schadevergoedings-maatregel zal opleggen ter zake van de door [slachtoffer] geleden schade van € 930,-.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juni 2009 in de gemeente [gemeente 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat van de Rabobank heeft weggenomen een geldbedrag van zevenhonderd en dertig Euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas (Rabobank) van die [slachtoffer] en de daarbij behorende pincode;
2.
hij op of omstreeks 24 juni 2009 in de gemeente [gemeente 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat van de ABN-AMRO heeft weggenomen een geldbedrag van tweehonderd Euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas (Rabobank) van die [slachtoffer] en de daarbij behorende pincode;
3.
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2009 tot en met 24 juni 2009 in de gemeente [gemeente 2], althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één bankpas, Rabobank rekeningnummer [rekeningnummer], pasnummer [nummer], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2009 tot en met 24 juni 2009 in de gemeente [gemeente 2], althans in Nederland, opzettelijk één bankpas, Rabobank, rekeningnummer [rekeningnummer], pasnummer [nummer], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2009 tot en met 24 juni 2009 in de gemeente [gemeente 2], in elk geval in Nederland, één bankpas, Rabobank, rekeningnummer [rekeningnummer], pasnummer [nummer], heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bankpas wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Evenals de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Anders dan de raadsman, acht het hof eveneens bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde. Het hof grondt dit op het volgende.
De verdachte heeft op 24 juni 2009 een bedrag van € 730,- opgenomen bij een geldautomaat aan [adres] in [plaats 1], met een bankpas van [slachtoffer], ter zake van welke bankpas door die [slachtoffer] aangifte van diefstal is gedaan. Van de betrokkenheid van de verdachte bij deze - onder 1 ten laste gelegde - geldopname blijkt uit de bewijsmiddelen, met name uit de prints van camerabeelden met betrekking tot deze geldopname en de herkenning van de verdachte door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Volgens de tijdwaarneming van genoemde camerabeelden, zoals verwoord in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [benadeelde], heeft deze geldopname plaatsgevonden tussen 16.33.27 uur en 16.35.01 uur. Binnen dit tijdsbestek heeft de verdachte eerst het saldo van de rekening opgevraagd, voordat hij tot een geldopname is overgegaan. Aangever [slachtoffer] noemt in zijn aangifte het tijdstip van 16.35 uur ter zake van deze geldopname, welk tijdstip kennelijk is afgeleid uit raadpleging van zijn rekeningoverzicht door middel van internetbankieren.
Het hof gaat er op grond van deze gegevens van uit dat de verdachte om 16.33.27 uur bij de geldautomaat aan Plaats is aangekomen om daar eerst het saldo te raadplegen, om vervolgens geld op te nemen met de bankpas van [slachtoffer] en dat deze laatste handeling is voltooid om 16.35.01 uur.
Met betrekking tot een eerdere - onder 2 ten laste gelegde - geldopname van € 200,- op 24 juni 2009 in [plaats 1] met de hierboven genoemde bankpas van [slachtoffer] zijn geen camerabeelden of prints beschikbaar. Wat wel bekend is, is dat deze geldopname plaatsvond om 16.26 uur, bij een pinautomaat aan de [adres] te [woonplaats].
Dit blijkt uit de aangifte.
Tussen de eerste geldopname om 16.26 uur en de start van de tweede geldopname om 16.33.27 uur ligt aldus een tijdsverloop van ruim zeven minuten.
Over de afstand tussen de geldautomaat aan de [straat], waar de eerste geldopname plaatsvond, en de geldautomaat aan Plaats, waar de (latere) geldopname door de verdachte plaatsvond, zijn geen gegevens bekend.
De verdachte heeft alle ten laste gelegde feiten ontkend. Van de kant van de verdachte is er aldus geen verklaring gegeven voor zijn evidente betrokkenheid bij de tweede geldopname en voor de omstandigheid dat hij op dat moment in het bezit was van een bankpas van [slachtoffer], ter zake waarvan door die [slachtoffer] aangifte van diefstal is gedaan.
De mogelijkheid dat die bankpas niet is gestolen, maar dat [slachtoffer] die bankpas heeft verloren, kan worden uitgesloten. Aangever [slachtoffer] heeft immers verklaard dat hij de bankpas in zijn portemonnee en de pincode in een hoes bij de autopapieren, derhalve afzonderlijk van elkaar bewaarde en dat hij uitsluitend zijn bankpas mist en niet zijn (gehele) portemonnee. In het geval dat [slachtoffer] zijn bankpas zou zijn verloren, zou daarmee in beginsel geen geldopname kunnen worden gedaan, bij gebreke van de daarbij behorende pincode.
Het hof kent voorts betekenis toe aan de omstandigheid dat aangever [slachtoffer] zijn bankpas heeft bewaard in een portemonnee en zijn pincode heeft bewaard in het hoesje van zijn autopapieren en dat [slachtoffer] zowel die portemonnee als die autopapieren op 24 juni 2009 in de binnenzak van zijn jas heeft bewaard op een voor iedereen toegankelijke plaats op zijn werkplek, een bierbrouwerij aan de [straat] in [plaats 2]. Dit in combinatie met de omstandigheid dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij ten tijde van de diefstal ter zake waarvan door [slachtoffer] aangifte is gedaan, heeft gewerkt bij een bierbrouwerij in [plaats 2], waar hij heeft gehoord van bedoelde diefstal.
Voor de verdachte is er aldus gelegenheid geweest om de bankpas van [slachtoffer] weg te nemen en kennis te nemen van de daarbij behorende pincode. Het hof acht boven redelijke twijfel verheven dat de verdachte deze gelegenheid ook heeft benut.
Onder de hierboven genoemde omstandigheden is de enkele stelling van de raadsman van de verdachte, inhoudende dat het mogelijk is dat een ander dan de verdachte de onder 2 ten laste gelegde geldopname heeft verricht, niet meer dan een veronderstelling die geenszins aannemelijk is gemaakt. Het hof verwerpt dit verweer.
In het verlengde van zijn verweer heeft de raadsman het hof verzocht om - in het geval dat geen vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde volgt - te achterhalen op welk tijdstip de onder 1 ten laste gelegde geldopname heeft plaatsgevonden. Dit op de grond dat daarover op grond van het strafdossier onduidelijkheid bestaat.
Het hof, toetsend aan het noodzaakcriterium, wijst dit voorwaardelijk verzoek tot aanhouding ten behoeve van nader onderzoek, ter zake waarvan de voorwaarde thans is ingetreden, af.
Gelet immers op hetgeen het hof hierboven heeft vastgesteld omtrent het tijdsbestek waarbinnen de onder 1 ten laste gelegde geldopname heeft plaatsgevonden, mist het verzoek, bezien in het licht van de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, feitelijke en juridische relevantie en daarmee noodzaak.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 juni 2009 in de gemeente [gemeente 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat van de Rabobank heeft weggenomen een geldbedrag van zevenhonderd en dertig euro, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas (Rabobank) van die [slachtoffer] en de daarbij behorende pincode;
2.
hij op 24 juni 2009 in de gemeente [gemeente 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat van de ABN-AMRO heeft weggenomen een geldbedrag van tweehonderd euro, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas (Rabobank) van die [slachtoffer] en de daarbij behorende pincode;
3 primair.
hij in de periode van 20 juni 2009 tot en met 24 juni 2009 in de gemeente [gemeente 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één bankpas, Rabobank rekeningnummer [rekeningnummer], pasnummer [nummer], toebehorende aan [slachtoffer].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1 en feit 2, telkens -
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
feit 3 primair -
diefstal.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een bankpas van [slachtoffer] gestolen en heeft - door gebruik te maken van die bankpas en de daarbij behorende pincode - tevens geld gestolen van [slachtoffer]. In totaal heeft hij € 930 euro gepind van de bankrekening van [slachtoffer]. De verdachte heeft enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van financieel gewin, heeft aan [slachtoffer] financiële schade en hinder toegebracht en heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Het hof heeft tevens gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 december 2010, waaruit ten nadele van de verdachte blijkt dat de verdachte zich reeds meerdere keren schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met hetgeen daaromtrent uit het over de verdachte door Tactus Verslavingszorg opgemaakte rapport van 6 oktober 2009 en overigens uit het strafdossier is gebleken. Het hof heeft met name acht geslagen op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over de omstandigheid dat sinds de thans aan de orde zijnde delicten geen sprake meer is geweest van nieuwe contacten van de verdachte met de politie en justitie en dat geen sprake meer is van verslavingsproblematiek bij de verdachte.
De raadsman heeft er in het verlengde hiervan voor gepleit géén onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan de verdachte, gelet op de consequenties die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan hebben op het uitzicht van de verdachte op het behoud van werk, woning en relatie en op zijn financiële situatie.
Gelet op de proceshouding van de verdachte in deze zaak (ontkennen tegen beter weten in), bestaat naar het oordeel van het hof een risico dat de verdachte zich opnieuw lichtvaardig in een situatie zal begeven die tot het plegen van een soortgelijk of ander strafbaar feit zou kunnen leiden. Teneinde de verdachte een extra stimulans te geven hiervoor te waken, alsmede gelet op de raadsman heeft aangevoerd over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zal het hof onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen aan de verdachte.
Het hof is op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en speciale preventie, alsmede ter vergelding van de door de verdachte begane strafbare feiten van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur, alsmede van een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van een eveneens nader te noemen duur, passend en geboden is.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof overweegt dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting van het hof vast staat dat door de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde delicten aan het slachtoffer [slachtoffer] schade is toegebracht, waarvoor de verdachte jegens [slachtoffer] aansprakelijk is.
Het hof stelt die schade vast op een bedrag van € 930,- . Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen dat het belang van het slachtoffer [slachtoffer] daardoor is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van negenhonderddertig euro ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van negentien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier.