ECLI:NL:GHARN:2011:BP7245

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002723-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens gewapende overval en poging tot doodslag met schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van een gewapende overval, poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar negen jaren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen. De zaak kwam in hoger beroep na een tijdige en juiste procedure van zowel de officier van justitie als de verdachte.

Het hof heeft de bewijsvoering en de tenlastelegging van de rechtbank bevestigd, maar heeft de strafoplegging herzien. De verdachte heeft zich samen met mededaders schuldig gemaakt aan een professioneel voorbereide overval op een juwelier, waarbij een van de slachtoffers, [benadeelde 2], door de verdachte in de buik is geschoten. Het hof heeft zwaar getild aan de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, en heeft daarbij ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

De advocaat-generaal had een hogere straf geëist, maar het hof oordeelde dat de opgelegde straf van negen jaren passend en noodzakelijk was. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 9.325,-, terwijl andere onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte, die verplicht is tot betaling aan de Staat voor het toegewezen bedrag. Dit arrest benadrukt de noodzaak van strenge straffen voor gewapende overvallen en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002723-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-620131-09
Arrest van 10 maart 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 oktober 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P.M. Breukink, advocaat te Almelo.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft maatregelen opgelegd en heeft een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft zij gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen zal toewijzen en daarbij schadevergoedingsmaatregelen zal opleggen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor wat betreft de tenlastelegging, de bewijsvoering, de bewezenverklaring, de kwalificaties, de strafbaarheid, de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de toepassing van wetsartikelen en zal dat vonnis met aanvulling van gronden in zoverre bevestigen.
Ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van die benadeelde partij zal het vonnis worden vernietigd, om hierna te noemen redenen.
Aanvulling van gronden
A. Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof aangevoerd, dat de resultaten van de enkelvoudige fotoconfrontaties ten aanzien van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Er is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu in strijd met het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek is gehandeld.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek, Staatsblad 2002, 46, (hierna: Besluit) en de bijbehorende Nota van toelichting blijkt, dat fotoconfrontaties zowel enkelvoudig als meervoudig kunnen worden verricht. De regels, gegeven in het Besluit, zien echter alleen op een meervoudige fotoconfrontatie. Het verweer van de raadsvrouw mist in zoverre feitelijke grondslag.
Het hof is het met de raadsvrouw eens, dat een meervoudige fotoconfrontatie vanuit bewijsrechtelijk perspectief de voorkeur verdient boven een enkelvoudige fotoconfrontatie. Er dient dan ook behoedzaam met de resultaten van de enkelvoudige confrontatie te worden omgegaan. Het hof is echter - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat dit niet betekent dat er geen enkel gewicht aan de herkenningen van verdachte door [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en
[getuige 4] kan worden toegekend.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd, dat de resultaten van de enkelvoudige fotoconfrontaties ten aanzien van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat deze resultaten onbetrouwbaar zijn. Zij kenden de vermoedelijke dader van het feit niet, en daarom hadden slechts de resultaten van een meervoudige fotoconfrontatie voor het bewijs gebruikt mogen worden, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent, dat [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] verdachte aanwijzen als de vierde man. Alle drie hebben zij verdachte niet slechts vluchtig gezien, maar hebben ze op 4 en 5 februari 2009 gedurende enige tijd met hem opgetrokken. Er is derhalve geen sprake van dat zij verdachte niet kenden. Ook dit verweer wordt verworpen.
In casu gaat het hof uit van de verklaringen van [getuige 4]. [getuige 4] heeft bij de politie op hoofdlijnen helder en consistent verklaard. Op 12 januari 2011 is [getuige 4] nogmaals gehoord, ditmaal door de raadsheer-commissaris. Ook tijdens dit verhoor is [getuige 4] bij zijn (belastende) verklaring omtrent de rol van verdachte gebleven. Door de raadsvrouw is aangevoerd dat [getuige 4] mogelijk belastend over verdachte heeft verklaard om zichzelf te ontlasten. Dit acht het hof niet aannemelijk geworden, omdat de verklaring van [getuige 4] ondersteund wordt door de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
De verklaringen van [getuige 4] worden, naast de herkenningen door de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], ondersteund door de OVC-gesprekken en de tapgesprekken tussen [naam] en zijn broer. Gelet hierop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de vierde man en dus de schutter is geweest.
B. Overweging omtrent verweer voortgezette handeling
De raadsvrouw heeft overigens nog ter zitting aangevoerd, dat - in geval van een bewezenverklaring - er sprake is van een voortgezette handeling ten aanzien van feit 1 en feit 2 in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht.
Kenmerkend voor de voortgezette handeling is dat bewezen verklaarde feiten voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit. In casu vloeit het wilsbesluit om op [benadeelde 2] te schieten niet voort uit het eerdere wilsbesluit om de juwelierszaak waarin
[benadeelde 2] werkzaam was, te overvallen. Er is derhalve geen sprake van een voortgezette handeling maar van meerdaadse samenloop. Het verweer wordt verworpen.
C. Benadeelde partij [benadeelde 1]
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregel en zal het vonnis in zoverre bevestigen, behoudens voor zover het criterium dat wordt genoemd ten aanzien van het deel dat niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering, voor zover deze ziet op het meer gevorderde dan dat is toegewezen door de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof bepaalt, gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat dit onderdeel van de vordering daarom niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan een professioneel voorbereide overval op een juwelier. Bij deze overval waren verdachte en zijn mededaders gemaskerd. [benadeelde 2], die in de winkel aan het werk was, is direct door de voordeur naar buiten gelopen en heeft geprobeerd het rolluik naar beneden te trekken met als doel om de overvallers in te sluiten. Verdachte wist als enige van de overvallers onder het rolluik weg te komen. Terwijl [benadeelde 2] het rolluik naar beneden hield werd hij door verdachte in zijn buik geschoten.
Het hof tilt zwaar aan het bewezen verklaarde. Verdachte heeft door zijn manier van handelen de lichamelijke integriteit van [benadeelde 2] ernstig aangetast. Door het schieten in de buik van het slachtoffer had deze het leven kunnen verliezen. De door verdachte (deels met zijn mededaders) gepleegde misdrijven worden door slachtoffers in het algemeen als zeer ingrijpend ervaren en hebben gewoonlijk grote nadelige lichamelijke en psychische gevolgen. Dat dit voor [benadeelde 2] ook geldt blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 10 november 2010, welke verklaring door de voorzitter ter zitting is voorgelezen. Bovendien versterkt dergelijk openlijk gewelddadig optreden de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtsorde raakt ernstig geschokt door dergelijke feiten, die in toenemende mate worden gepleegd. Daarom staat de strafoplegging niet alleen in het teken van de vergelding van toegebracht leed maar ook in het teken van generale preventie. Plegers van gewapende overvallen moeten weten dat het hof voor zulke feiten als regel hoge gevangenisstraffen oplegt. Daarbij baseert het hof zich op ressortelijke oriëntatiepunten voor diefstal met geweld en afpersing.
Het hof heeft bij de straftoemeting - ten nadele van verdachte - in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 februari 2011 - eenmaal eerder is veroordeeld ter zake van vermogens-/geweldsdelicten.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en noodzakelijk is. Het hof zal verdachte derhalve een gevangenisstraf opleggen van negen jaren. Dit is hoger dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf (zes jaren). Het hof acht de door de rechtbank opgelegde straf echter onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten. Voor oplegging van een (nog) hogere straf, zoals door de advocaat-generaal was gevorderd, ziet het hof geen aanleiding.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat de benadeelde partij zich binnen de grenzen van de eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 9.325,-, bestaande uit € 3.000,- smartengeld en € 325,- dagvergoedingen ziekenhuis. Ten aanzien van de post inkomstenderving overweegt het hof, dat ten minste vast is komen te staan dat verdachte een schade van € 6.000,- heeft geleden. Derhalve kan de vordering, die het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, tot € 9.325,- worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering, voor zover deze ziet op het meer gevorderde aan inkomstenderving, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof bepaalt, gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat dit onderdeel van de vordering daarom niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de (deels) in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
bevestigt, met aanvulling van gronden, het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de strafoplegging, de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van die benadeelde partij;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor wat betreft de strafoplegging, de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van die benadeelde partij en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt verdachte tot:
gevangenisstraf voor de duur van negen jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 2], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van negenduizend driehonderdvijfentwintig euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van negenduizend driehonderdvijfentwintig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van eenentachtig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K.J. van Dijk, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. J.H. Bosch, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier, zijnde mr. Bosch voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.