ECLI:NL:GHARN:2011:BP7220

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-003988-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van schuldvorderingen in faillissement en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 9 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het indienen van een te hoge schuldvordering in het faillissement van een eenmanszaak. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het indienen van vorderingen namens twee besloten vennootschappen, terwijl de werkelijke vorderingen veel lager waren. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden, en oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk en begrijpelijk was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk twee verhoogde schuldvorderingen ter verificatie heeft ingediend, wat in strijd is met de wet. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze had gepleegd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 4.500,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure was geschonden, wat leidde tot een verlaging van de boete. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke en begrijpelijke tenlasteleggingen in strafzaken, evenals de zorgvuldigheid bij het indienen van vorderingen in faillissementen.

Uitspraak

arrest
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-003988-09
Uitspraak d.d.: 9 maart 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 5 oktober 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1946],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft op 22 februari 2011 het hoger beroep ten aan zien van de feiten 4 en 5 ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 februari 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zaken van het onder 1, 2 primair en 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.F. Heerze, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Geldigheid van de dagvaarding
Standpunt van de verdediging en het Openbaar Ministerie
Ter zitting heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 2 en 3 nietig dient te worden verklaard nu de desbetreffende tenlasteleggingen onvoldoende duidelijk zijn waardoor er geen beeld kan worden gevormd over hetgeen de verdachte verweten wordt.
De verdediging voert daartoe onder meer aan dat de tenlastelegging onder 2 staat vermeld: 'een hoeveelheid of hoeveelheden van niet betaalde diverse soorten groente en/of fruit'. Een specifieke benoeming of duiding van deze goederen ontbreekt, waardoor de vermelding niet genoegzaam duidelijk is.
Ten aanzien van feit 3 stelt de verdediging dat niet in de tenlastelegging is vermeld welke producten uit welk misdrijf afkomstig zijn en niet is aangegeven jegens welke gedupeerde(n) het misdrijf is begaan.
Het Openbaar Ministerie heeft dit betoog bestreden.
Beoordeling
Artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, bevat met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Bij de uitleg van deze bepaling moet men voortdurend in het oog houden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen.1. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van 'opgave van het feit' wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn.2. In de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig3 en in de derde plaats voldoende feitelijk. Een tenlastelegging is innerlijk tegenstrijdig als daarin naast elkaar twee mogelijkheden worden gepresenteerd die niet naast elkaar bestaanbaar zijn. Een dagvaarding behoeft zich niet uit te laten over de voor de strafbaarheid irrelevant zijnde aard en omvang van nadere bijzonderheden waarvan de vermelding niet op straffe van nietigheid wordt verlangd.
Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten aanzien van de dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten.4 Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de bewoordingen van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt.5 Ook de inhoud van de door de verdediging overgelegde pleitnota mag in de beoordeling van het nietigheidsverweer worden meegenomen6, evenals de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.7
Gezien de tenlastelegging, waarbij feiten 2 en 3 in onderlinge samenhang dienen te worden gelezen en waarbij onder feit 2 de vindplaatsen van de aangiften zijn vermeld en gelet op de samenhang met de inhoud van het complete dossier, moet de verdachte in staat worden geacht de tekst van de tenlastelegging te hebben kunnen begrijpen. Daarnaast heeft verdachte tijdens zijn verhoren en tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen blijk gegeven niet te begrijpen waarop de tenlastelegging stoelt.
Voorts is, mede gelet op de inhoud van de pleitnota, ter terechtzitting niet gebleken dat het voor de verdachte en de verdediging niet duidelijk was tegen welke verdenking(en) de verdachte zich moest verdedigen
De tenlastelegging behelst daarom naar het oordeel van het hof een voldoende duidelijke opgave van de feiten nu de tekst van de tenlasteleggingen voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig zijn. Het hof is gezien het bovenstaande van oordeel dat de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 Sv voldoet en verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de raadsman.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Verhoormethode verbalisanten
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feiten 2 en 3 aangevoerd dat door de wijze van verhoren door de verbalisanten -het confronteren van de verhoorde met passages uit verklaringen van medeverdachten- de verklaringen van de gezinsleden van de [naam familie] (hierna te noemen: de [naam familie]) niet voldoende op eigen waarneming en wetenschap berusten waardoor deze verklaringen onvoldoende geloofwaardig en betrouwbaar zijn.
Het openbaar ministerie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard subsidiair dienen de betreffende processen-verbaal van verhoor te worden uitgesloten van het bewijs.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat er van zijde van de verbalisanten een zodanige ongeoorloofde druk is uitgeoefend waardoor de [naam familie] onjuist zou hebben verklaard.
Beoordeling
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt gelet op artikel 359a Wetboek van Strafvordering als rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.8 Het hof merkt op dat toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zich - anders dan de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht - niet beperkt tot het uitoefenen van een ongeoorloofde druk tijdens een (getuigen)verhoor.
Bewijsuitsluiting kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.9 Ook bij bewijsuitsluiting gaat het overigens om een bevoegdheid van de rechter, waarvan de uitoefening in de eerste plaats moet worden beoordeeld in het licht van de wettelijke beoordelingsfactoren van art. 359a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering en van de omstandigheden van het geval.
Op zichzelf is het juist dat de [naam familie] tijdens hun verhoren bij de FIOD-ECD zijn geconfronteerd met verklaringen van de anderen. Deze wijze van verhoren is echter niet in strijd met enige rechtsregel. Niet gebleken is dat de [naam familie] niet in vrijheid hun verklaringen heeft kunnen afleggen of dat zij door deze wijze van verhoren een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Van het doelbewust sturen van de verklaringen door de verbalisanten is het hof ook niet gebleken. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim waardoor verdachte in zijn verdediging zou zijn geschaad.
Het verweer wordt verworpen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
feit 1 primair:
hij in of omstreeks de periode van 12 september 2005 tot en met 15 september 2005, althans in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 15 september 2005 te Oldenzaal en/of te Enschede, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, bij verificatie van de schuldvorderingen in geval van het faillissement van (de eenmanszaak) [eenmanszaak] welk faillissement door de rechtbank te Almelo is uitgesproken op 6 juli 2005, een of meer bestaande schuldvordering(en) tot een verhoogd bedrag heeft doen gelden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) bij de curator in het faillissement van (de eenmanszaak) [eenmanszaak] een schuldvordering namens de besloten vennootschap [vennootschap 1] ingediend ter hoogte van 64.675,86 euro en/of een schuldvordering namens de besloten vennootschap [vennootschap 2] ingediend ter hoogte van 42.642,63 euro, terwijl de werkelijke vordering(en) van voornoemde besloten vennootschap(pen) veel lager was/waren;
feit 1 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 12 september 2005 tot en met 15 september 2005, althans in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 15 september 2005 te Oldenzaal en/of te Enschede, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, bij verificatie van de schuldvorderingen in geval van het faillissement van (de eenmanszaak) [eenmanszaak] welk faillissement door de rechtbank te Almelo is uitgesproken op 6 juli 2005, een of meer bestaande schuldvordering(en) tot een verhoogd bedrag heeft doen gelden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) de ter zake van dit/deze strafbare feit(en) niet aansprakelijke gerechtsdeurwaarder [naam deurwaarder] en/of (een of meer personeelslid/-leden van) [naam deurwaarderskantoor bij de curator in het faillissement van (de eenmanszaak) [eenmanszaak] een schuldvordering namens de besloten vennootschap [vennootschap 1] ingediend ter hoogte van 64.675,86 euro en/of een schuldvordering namens de besloten vennootschap [vennootschap 2] ingediend ter hoogte van 42.642,63 euro, terwijl de werkelijke vordering(en) van voornoemde besloten vennootschap(pen) veel lager was/waren;
feit 2 primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2006 tot en met 13 oktober 2006 te Oldenzaal en/of te De Lutte, gemeente Losser en/of op na te noemen plaatsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2006 tot en met 7 februari 2006 bij "[bedrijf 1] te Barendrecht: (een) hoeveelheid/verschillende hoeveelheden van diverse soorten groente en/of fruit (vindplaats aangifte: 1/AH/33) en/of
- op een of meer tijdstippen in ofomstreeks de periode van 8 maart 2006 tot en met 10 maart 2006 bij [bedrijf 2] te Lebbeke (België): (een) hoeveelheid/verschillende hoeveelheden appels en/of peren (vindplaats aangifte: G.23) en/of
- op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 23 september 2006 bij "[bedrijf 3] te Jabbeke (België): (een) (grote) hoeveelheid/verschillende hoeveelheden tomaten (vindplaats aangifte: G.17) en/of
- op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 13 oktober 2006 bij de firma "[bedrijf 4] te 't Goy, gemeente Houten: (een) (grote) hoeveelheid/verschillende hoeveelheden appels en/of peren (vindplaats aangifte: G:18)
feit 2 subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 januari 2006 tot en met 29 oktober 2006 te Oldenzaal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) door tussenkomst van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] (een) hoeveelheid/hoeveelheden appels en/of peren en/of tomaten en/of andere soorten groente en/of fruit heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die hoeveelheid/hoeveelheden appels en/of peren en/of tomaten en/of andere soorten groente en/of fruit (telkens) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
feit 2 meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 januari 2006 tot en met 29 oktober 2006 te Oldenzaal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,althans alleen, (telkens) door tussenkomst van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] (een) hoeveelheid/hoeveelheden appels en/of peren en/of tomaten en/of andere soorten groente en/of fruit heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die hoeveelheid/hoeveelheden appels en/of peren en/of tomaten en/of andere soorten groente en/of fruit (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
feit 3 primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 29 oktober 2006, te Oldenzaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) door tussenkomst van [naam 2] en/of [naam 1] en/of [naam 3] en/of [naam 4] aangekochte hoeveelheid/hoeveelheden groente en/of fruit, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
feit 3 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 29 oktober 2006, te Oldenzaal, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten (een) door tussenkomst van [naam 2] en/of [naam 1] en/of [naam 3] en/of [naam 4] aangekochte hoeveelheid/hoeveelheden groente en/of fruit, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De beslissingen inzake de vrijspraken, het bewijs en de motivering daarvan
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Hiertoe wordt in het bijzonder het navolgende overwogen.
Feiten 2 en 3 (in alle varianten)
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de stukken is onvoldoende gebleken dat bij verdachte wetenschap bestond dat één of meer leden van de [naam familie] in de tenlastegelegde periode het fruit - dat werd doorverkocht aan het bedrijf van de verdachte - kochten met het oogmerk om het fruit niet of niet volledig te betalen. Eveneens is niet gebleken dat verdachte dit redelijkerwijs had moeten vermoeden. Hoewel voldoende is gebleken dat de prijzen die de verkopers van het fruit aan de [naam familie] berekenden hoger waren dan de prijzen die het bedrijf van de verdachte vervolgens aan de [naam familie] voor het fruit betaalde, is niet gebleken dat de verdachte van dat prijsverschil op de hoogte was.
Uit het feit dat het bedrijf van de verdachte kennelijk een zakelijk belang had bij het kopen van het fruit van de [naam familie], volgt onvoldoende dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de door (een lid van) de [naam familie] geaccepteerde verkoopprijs lager was dan de prijs die de familie moest betalen aan de leveranciers.
Uit het dossier blijkt dat het is voorgekomen dat een leverancier van de [naam familie] bij de verdachte geïnformeerd heeft naar de kredietwaardigheid van de familie. Ook uit het feit dat de verdachte zich toen positief heeft uitgelaten over die kredietwaardigheid, kan niet worden afgeleid dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat leden van de [naam familie] hun financiële verplichtingen niet nakwamen.
Dat de verdachte heeft meegedacht over de constructie waarbij de [naam familie] na hun faillissement verder kon gaan, betekent eveneens niet dat verdachte de in de tenlastelegging omschreven opzet- of schuldvorm had, nu niet is komen vast te staan dat die constructie inhield dat leveranciers van de [naam familie] niet betaald zouden worden of dat verdachte de [naam familie] een lager bedrag zou betalen dan de [naam familie] aan haar leveranciers zou moeten betalen.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de stukken in het dossier is gebleken dat de in de tenlastelegging genoemde goederen merendeels niet door verdachte persoonlijk zijn verworven, zoals tenlastegelegd, maar door diens besloten vennootschappen [vennootschap 2] of [vennootschap 1]. Derhalve zou, niet kunnen worden bewezen dat het verdachte zelf is geweest die de genoemde goederen heeft verkregen of deze wijze van verkrijging mede heeft gepleegd. Weliswaar heeft verdachte, zoals door hem ter terechtzitting is verklaard, feitelijk leiding heeft gegeven aan de vennootschappen maar dit verwijt is aan hem niet tenlaste gelegd, nog daargelaten hetgeen hiervoor is opgemerkt over de wetenschap van verdachte met betrekking tot voormeld handelen van de [naam familie] en nog daargelaten de vraag of er bij de medewerkers van de vennootschappen [vennootschap 2] of [vennootschap 1], die voor de inkoop verantwoordelijk waren, wetenschap bestond met betrekking tot voormeld handelen van de [naam familie].
Conclusie
Gelet op het bovenstaande dient de verdachte van de feiten 2, primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Hiertoe wordt het navolgende in het bijzonder overwogen.
Op grond van het dossier10 en het verhandelde ter terechtzitting blijken de volgende feiten en omstandigheden.11
Op 6 juli 2005 werd door de rechtbank Almelo het faillissement uitgesproken van
[eenmanszaak].12 Bij brief van 12 september 2005 wordt door gerechtsdeurwaarder [naam deurwaarder] bij de curator een vordering ter verificatie aangemeld ten name van [vennootschap 1] ten bedrage van € 64.675,86 en ten name van [vennootschap 2] ten bedrage van € 42.642,63.13 Bij brieven van 15 september 2005 heeft de curator medegedeeld dat hij beide vorderingen heeft geplaatst op de lijst van voorlopige erkende concurrente crediteuren.14
Verdachte heeft op 23 november 2006 verklaard15:
'Ik zeg dat het bedrag van ongeveer € 118.000 niet klopt. Ik heb slechts een bedrag van in totaal maximaal € 35.000 te vorderen in het faillissement. Dit geldt voor alle vorderingen samen. Een hogere vordering zou volgens [naam deurwaarder] hebben kunnen leiden tot een hogere uitbetaling, indien er nog baten zijn'.
Op 2 maart 2007 heeft verdachte deze verklaring onder ede bevestigd bij de rechter-commissaris te Almelo. Verdachte heeft aldaar verklaard:
'Het klopt dat [naam deurwaarder] een vordering heeft ingebracht in het faillissement van [eenmanszaak]. Hij heeft dit gedaan, naar hij mij heeft gezegd, omdat ik dan aan het eind, als er bij het faillissement iets te verdelen was, beter uit zou komen. Ik ben daarmee akkoord gegaan. Op dat moment wist ik dat de vordering al was teruggebracht tot een lager bedrag. Ik dacht € 35.000 maar het bleek later € 28.000 te zijn'.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk twee verhoogde schuldvorderingen ter verificatie heeft aangebracht.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2011 dat de ingediende vorderingen commercieel wel correct waren omdat in deze vorderingen de kosten van de deurwaarder en de boetes voor het niet tijdig aflossen van een lening waren inbegrepen, wordt gepasseerd bij gebrek aan een deugdelijke en objectiveerbare onderbouwing ervan.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat nu er geen daadwerkelijke verificatievergadering heeft plaatsgevonden, het onderdeel van de tenlastelegging 'bij verificatie van de schuldvordering' niet kan worden bewezen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het navolgende:
De woorden ' bij verificatie van de schuldvorderingen' in de delictsomschrijving van artikel 344 aanhef en onder 20 van het Wetboek van Strafrecht zijn afgestemd op de oude faillissementsbepalingen uit het Wetboek van Koophandel. Anders dan in de oude bepalingen wordt in de huidige Faillissementswet de uitdeling aan de schuldeisers -en daarmee de benadeling van de (overige) faillissementsschuldeisers door een onterechte of te hoge uitkering- niet meer afhankelijk gesteld van het letterlijk bij verificatie van de schuldvorderingen (ter verificatievergadering) indienen van de vordering. De schuldeiser behoeft niet meer ter vergadering op te komen tenzij de vordering betwist wordt.
Onder de huidige Faillissementswet moeten de woorden 'bij verificatie van de schuldvorderingen' dan ook niet meer letterlijk worden opgevat, maar in de ruime zin van 'in het kader van de vaststelling onder welke schuldvordering de failliete boedel moet worden verdeeld' gelezen worden.16 Door indiening van een te hoge schuldvordering bij de curator met de bedoeling om deze vorderingen te laten opnemen op de lijst van voorlopige erkende concurrente crediteuren heeft verdachte aan deze voorwaarde voldaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair:
hij in of omstreeks de periode van 12 september 2005 tot en met 15 september 2005, althans in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 15 september 2005 te Oldenzaal en/of te Enschede, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, bij verificatie van de schuldvorderingen in geval van het faillissement van (de eenmanszaak) [eenmanszaak] welk faillissement door de rechtbank te Almelo is uitgesproken op 6 juli 2005, een of meer bestaande schuldvordering(en) tot een verhoogd bedrag heeft doen gelden,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) bij de curator in het faillissement van (de eenmanszaak) [eenmanszaak] een schuldvordering namens de besloten vennootschap [vennootschap 1] ingediend ter hoogte van 64.675,86 euro en/of een schuldvordering namens de besloten vennootschap [vennootschap 2] ingediend ter hoogte van 42.642,63 euro, terwijl de werkelijke vordering(en) van voornoemde besloten vennootschap(pen) veel lager was/waren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Het medeplegen van bij verificatie van de schuldvorderingen in geval van faillissement een bestaande schuldvordering tot een verhoogd bedrag doen gelden,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan het twee maal indienen van een te hoge schuldvordering in een faillissement. Door het handelen van verdachte zouden de overige schuldeiser, indien het tot een uitkering van de vorderingen was gekomen, in hun vorderingen benadeeld zijn. Voorts heeft verdachte door zijn handelen het vertrouwen dat in het handelsverkeer aan dergelijke bij de curator ingediende vorderingen gesteld mogen worden, ernstig geschaad.
Bij het bepalen van de strafsoort en strafmaat, zijn de strafdoeleinden bepalend. Het hof houdt hierbij in deze zaak rekening met de ouderdom van de feiten, de leeftijd van verdachte, diens gezondheid en het feit dat verdachte terzake van soortgelijke feiten niet eerder is veroordeeld.
Hoewel het bewezenverklaarde feit ernstig is en op zichzelf een werkstraf rechtvaardigt, acht het hof vanuit vergeldingsoogpunt - nu het handelen van de verdachte niet tot concreet nadeel van anderen heeft geleid en hij zich zelf niet onrechtmatig heeft kunnen verrijken - een werkstraf in casu niet noodzakelijk. Naar het oordeel van het hof kan voor afdoening van de onderhavige feiten nog worden volstaan met een geldboete.
Redelijke termijn
Het Hof acht een schending van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM aanwezig. Als uitgangspunt bij de redelijke termijn in een strafzaak, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, geldt dat het geding in eerste aanleg in beginsel behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren vanaf het moment waarop sprake is van een 'criminal charge', tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
De bewezen verklaarde feiten strekken zich uit over de periode van 12 december 2005 tot en met 29 oktober 2006. Verdachte is op verdenking van de onderhavige feiten op 14 november 2006 aangehouden en in verzekering gesteld. Vanaf dat moment was er sprake van een 'criminal charge' nu verdachte hieraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging door het openbaar ministerie zou worden ingesteld. De zaak tegen verdachte werd voor het eerst behandeld op
10 april 2007, daarbij werd de zaak aangehouden tot 7 april 2009. Op deze zitting is de zaak door de rechtbank verwezen naar de reguliere fraudekamer. Op 21 september 2009 is de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld waarna op 5 oktober 2009 het vonnis werd gewezen. Door de duur van de behandeling is de redelijke termijn geschonden, en wel met elf maanden. Het hof zal hiermee rekening houden bij de straftoemeting in die zin dat het de geldboete met € 500,- zal verlagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 57, 63 en 344 Sr van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 4.500,00 (vierduizend en vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr R. de Groot, voorzitter,
mr J.A. Coster van Voorhout en mr J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.W. Jansink, griffier,
en op 9 maart 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 HR 21 april 1998, NJ 1998, 782.
2 HR 14 mei 1996, NJ 1997, 720.
3 HR 14 oktober 1975, NJ 1976, 149 en HR 8 december 1987, NJ 1988, 539.
4 HR 14 november 2000, NJ 2001, 18.
5 HR 29 november 1988, NJ 1989, 682 en HR 26 januari 1988, NJ 1988, 792.
6 HR 20 maart 2001, NJ 2001, 330.
7 HR 9 november 2004, NbSr 2004, 470.
8 Hoge Raad 19 december 1995, NJ 1996, 249, LJN: ZD0328.
9 Hoge Raad 29 mei 2007, LJN: AZ8795.
10 Tenzij anders aangeduid, hebben verwijzingen in het navolgende betrekking op rubrieken en paginanummers behorende bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 37408 van de FIOD-ECD van 12 januari 2007, alsmede de daarbij behorende deeldossiers en bijlagen in de vorm van processen-verbaal en overige bescheiden alsmede de aanvullingen op het proces-verbaal.
11 Hetgeen hieronder wordt vermeld kan in geval van cassatie nog worden aangevuld.
12 Bijlage D.1.
13 Bijlage D.147.1
14 Bijlagen D.65 en D.147.
15 Verhoor van verdachte op 23 november 2006, bijlage V05-05.
16 Mr. C.M. Hilverda, Faillissementsfraude, bladzijden 401 tot en met 403.