‘2.3 Beperken en herzien van heffingsrente bij aanslagbelastingen
Om te voorkomen dat heffingsrente wordt berekend als gevolg van de enkele omstandigheid dat de inspecteur niet binnen een redelijke termijn na het indienen van de aangifte een belastingaanslag vaststelt, streeft de Belastingdienst er naar om binnen drie maanden nadat een aangifte is ingediend een definitieve of voorlopige aanslag vast te stellen. (...)
2.3.1 Vaststellen (nadere) voorlopige aanslag
Een belastingplichtige die na afloop van het tijdvak een bedrag aan belasting moet betalen, kan de in rekening te brengen heffingsrente beperken door de Belastingdienst te verzoeken een (nadere) voorlopige aanslag vast te stellen voor het bedrag dat hij verschuldigd zal worden. De Belastingdienst zal steeds zo snel mogelijk, maar in elk geval binnen drie maanden na binnenkomst van een duidelijk en volledig verzoek om de vaststelling van een (nadere) voorlopige aanslag, deze (nadere) voorlopige aanslag vaststellen. Indien de Belastingdienst vervolgens niet binnen drie maanden een (nadere) voorlopige aanslag vaststelt, zal de heffingsrente berekend over de periode van de aan de Belastingdienst te wijten vertraging op verzoek van de belastingplichtige worden verminderd. (...)
Beperking van de in rekening te brengen heffingsrente, buiten de hiervoor genoemde toezegging, kan alleen aan de orde komen als de inspecteur zo weinig voortvarend te werk is gegaan dat hij, door het aan belanghebbende in rekening brengen van heffingsrente, enig beginsel van behoorlijk bestuur schendt.
2.3.2 Verzoek om vaststellen (nadere) voorlopige aanslag
Een verzoek is volledig als de Belastingdienst over voldoende gegevens beschikt om zonder eigen onderzoek een (nadere) voorlopige aanslag vast te stellen. Een verzoek is duidelijk als de belastingplichtige de Belastingdienst expliciet wijst op het feit dat hij een (nadere) voorlopige aanslag wil ontvangen. Hiervoor is onder meer noodzakelijk dat het verzoek buiten massale werkstromen van de Belastingdienst valt, bijvoorbeeld buiten de werkstroom van de afhandeling van aangiften.
Niet als een dergelijk verzoek worden aangemerkt:
- het indienen van een aangifte;
- het beantwoorden van de (in het verleden gestelde) vraag op de aangifte of het inkomen volgend belastingjaar wijzigingen ondergaat en het invullen van de inkomensgegevens op een modelformulier;
- een verzoek dat als bijlage bij een aangifte is ingediend.
Wel als een dergelijk verzoek worden aangemerkt:
- het indienen van een verplichte schatting door ondernemers;
- een vrijwillig opgegeven schatting in een verzoek om uitstel voor de indiening van een aangifte.
Ook een verzoek om vermindering van in rekening gebrachte heffingsrente moet een expliciet verzoek zijn, dat buiten massale werkstromen van de Belastingdienst valt. Een bezwaarschrift tegen de heffingsrente, waarbij een beroep wordt gedaan op de hiervoor in paragraaf 2.3.1. vermelde toezegging is aan te merken als een dergelijk verzoek.
4.10. De Inspecteur heeft terecht aangevoerd dat hij zowel na het indienen van de aangifte als na het indienen van de nadere aangifte binnen drie maanden een voorlopige aanslag heeft opgelegd aan belanghebbende. In zoverre heeft de Inspecteur gehandeld overeenkomstig de voor hem geldende beleidsregel.
4.11. Anders dan belanghebbende stelt, was de Inspecteur op grond van de beleidsregel niet gehouden reeds eind september 2008 aan belanghebbende een nadere voorlopige aanslag dan wel een definitieve aanslag op te leggen. Een verzoek daartoe was op dat moment immers nog niet gedaan. Dat de Inspecteur op dat moment beschikte, naar belanghebbende stelt, over de gegevens om een aanslag op te leggen, doet daaraan niet af.
4.12. In het licht van het debat dat tussen partijen heeft plaatsgevonden in de maanden juni tot en met september 2008 met betrekking tot de aftrek van de uitgaven voor het monumentenpand en de mogelijke invloed daarop van de in 2010 uit te betalen subsidie, moet de brief van belanghebbende van 31 december 2008 redelijkerwijs worden opgevat als een verzoek aan de Inspecteur om de materiële belastingschuld van 2006 te formaliseren door middel van het opleggen van een nadere voorlopige dan wel een definitieve aanslag. Dat belanghebbende in de desbetreffende brief een belastbaar inkomen uit werk en woning heeft genoemd van € 39.617 doet, gelet op de gevoerde discussie en haar positie daarin, daaraan niet af. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de Inspecteur beschikte over de gegevens om een aanslag vast te stellen, lag het – gelet op het Besluit heffingsrente – op zijn weg om binnen drie maanden na binnenkomst van bedoelde brief op 5 januari 2009 in ieder geval een nadere voorlopige aanslag aan belanghebbende op te leggen. Door zulks na te laten heeft de Inspecteur in zoverre het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.
4.13. Deze schending brengt mee dat het in rekening brengen van heffingsrente in dit geval dient te worden beperkt tot 5 april 2009 (drie maanden na ontvangst van de brief van 31 december 2008 op 5 januari 2009 door de Inspecteur).
4.14. In zoverre treft het hoger beroep van belanghebbende doel.