ECLI:NL:GHARN:2011:BP5804

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P10/0340
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde na acht jaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die sinds 17 oktober 2002 onder deze maatregel valt. De rechtbank Amsterdam had eerder op 20 oktober 2010 besloten om de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld. Het hof benadrukt dat het tijdsverloop van acht jaar in relatie tot de ernst van het delict, namelijk poging tot zware mishandeling, moet worden meegewogen in de beslissing over de verlenging. Het hof stelt dat, naarmate de maatregel langer duurt, het belang van de terbeschikkinggestelde steeds zwaarder moet wegen in de afweging met de belangen van de maatschappij.

Het hof concludeert dat er in dit geval geen sprake is van disproportionaliteit, omdat naast het tijdsverloop ook de aard van de stoornis en het actuele recidivegevaar in overweging moeten worden genomen. Het hof verwacht van de kliniek dat er voor de volgende verlengingsvordering een plan voor het resocialisatietraject van de betrokkene gereed is, en dat de nodige voortvarendheid wordt betracht. De raadsman van de terbeschikkinggestelde had verzocht om aanhouding van het onderzoek om de mogelijkheden van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging te onderzoeken, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen. Het hof oordeelt dat, ondanks de positieve ontwikkeling van de betrokkene, de delictgevaarlijkheid nog steeds aanwezig is en dat voorwaardelijke beëindiging van de verpleging op dit moment niet aan de orde is.

De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en de raden waren buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen. De zaak benadrukt de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij de verlenging van terbeschikkingstellingen, vooral in het licht van de rechten van de terbeschikkinggestelde en de bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

TBS P10/0340
Beslissing d.d. 21 februari 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[Betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2010, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van hoger beroep van de terbeschikkinggestelde d.d. 25 oktober 2010;
- de aanvullende informatie van [verblijfplaats] van 31 januari 2011 met als bijlagen de wettelijke aantekeningen van 24 november 2009 tot en met 1 juni 2010;
- een brief van de moeder van betrokkene, gedateerd 4 januari 2011, en een brief van de zus van betrokkene, gedateerd 4 januari 2011, welke door betrokkene ter zitting zijn overgelegd.
Het hof heeft ter terechtzitting van 7 februari 2011 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr M. van Leent.
Overwegingen:
Het standpunt van het openbaar ministerie
Er is geen sprake van een overschrijding van de zesjaarscyclus. De TBS-maatregel is ingegaan op 17 oktober 2002. Indien wordt beslist de maatregel te verlengen, wordt daarmee niet een cyclus van zes jaar overschreden. Niet beslissend is de looptijd van de verpleging van overheidswege, maar de looptijd van de TBS-maatregel.
Betrokkene heeft zich positief ontwikkeld, maar hij is nog niet klaar om geresocialiseerd te worden. De deskundigen geven aan dat er nog geen sprake is van een duidelijk traject dat met voldoende waarborgen is omkleed om de stap van voorwaardelijke beëindiging van de TBS-maatregel te zetten. Indien de maatregel zal worden beëindigd is het nog onduidelijk hoe het met betrokkene zal verlopen. Daarin is het recidivegevaar gelegen.
Indien de maatregel wordt verlengd met een termijn van één jaar, zal binnen afzienbare tijd een nieuwe vordering aan de orde zijn bij de rechtbank. Dan zal aan de orde dienen te komen hoe het met de plannen voor de resocialisatie van betrokkene staat. Verzocht wordt de TBS-maatregel te verlengen met een termijn van één jaar.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
Primair dient de vordering om de TBS-maatregel te verlengen te worden afgewezen. Ten eerste omdat het delictgevaar onvoldoende onderbouwd is en er onvoldoende redenen zijn om de maatregel te verlengen. Ten tweede dient de vordering te worden afgewezen, omdat bij verlenging de zesjaarscyclus zal worden overschreden. Nu rapportages van externe deskundigen ontbreken, dient de vordering te worden afgewezen.
Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding van het onderzoek teneinde een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van voorwaardelijke beëindiging.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist de terbeschikkingstelling te verlengen met een termijn van een jaar. Daarom zal de beslissing waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met aanvulling van het volgende.
De raadsman heeft betoogd dat bij verlenging van de maatregel de zesjaarsgrens zal worden overschreden en omdat externe rapportages ontbreken, de vordering dient te worden afgewezen.
Uit artikel 509o, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, volgt, kort gezegd, dat externe rapportages dienen te worden opgemaakt indien de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van zes jaar of van een veelvoud van zes jaar te boven gaat. Het hof merkt op dat niet wordt gesproken over de duur van de dwangverpleging, maar van de terbeschikkingstelling.
De terbeschikkingstelling is ingegaan op 17 oktober 2002. De expiratiedatum van de laatste onherroepelijke verlengingsbeslissing is 17 oktober 2010. De totale duur van de maatregel bedraagt daarmee acht jaar. Nu bij verlenging van de maatregel de totale duur van de terbeschikkingstelling niet een veelvoud van zes jaar is of te boven gegaan zal worden, is niet vereist dat externe rapportage wordt opgemaakt. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Voorts heeft de raadsman verzocht het onderzoek aan te houden teneinde de mogelijkheden van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging te onderzoeken. Het hof is van oordeel dat ondanks dat de terbeschikkinggestelde vorderingen maakt in zijn behandeling, gelet op de nog bestaande delictgevaarlijkheid, voorwaardelijke beëindiging van de verpleging vooralsnog niet aan de orde is. Het hof wijst het aanhoudingsverzoek van de raadsman daarom af.
Hiervoor is reeds opgemerkt dat de terbeschikkingstelling thans acht jaar loopt. Dit tijdsverloop in relatie tot de ernst van het delict waarvoor de terbeschikkingstelling is opgelegd, te weten poging tot zware mishandeling, moet mede in aanmerking worden genomen bij de verlengingsbeslissing. Bij een afweging tussen de belangen van de terbeschikkinggestelde en die van de maatschappij dient, naarmate de maatregel van terbeschikkingstelling langer duurt, het belang van de terbeschikkinggestelde steeds zwaarder te wegen. Het hof is van oordeel dat van disproportionaliteit in casu nog geen sprake is, nu niet alleen het tijdsverloop -in relatie tot de ernst van het delict- in aanmerking moet worden genomen, maar ook de aard van de stoornis en het actuele recidivegevaar. Het hof acht het echter, gezien de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, wel wenselijk dat voor de volgende verlengingsvordering een plan voor het resocialisatietraject van betrokkene gereed is en verwacht van de kliniek dat daarbij de nodige voortvarendheid wordt betracht.
Beslissing
Het hof:
Wijst af het verzoek tot aanhouding.
Bevestigt met aanvulling zoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2010 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [betrokkene].
Aldus gedaan door
mr J.M.J. Denie als voorzitter,
mr E. van der Herberg en mr. T.M.L. Wolters als raadsheren,
en drs. T. van Iersel en drs. M. van Weers als raden,
in tegenwoordigheid van mr R. Salet als griffier,
en op 21 februari 2011 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.