ECLI:NL:GHARN:2011:BP5692

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.053.366
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke verbondenheid van uit VOF uitgetreden vennoot voor achterstallige huur

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om de hoofdelijke verbondenheid van een uit een vennootschap onder firma (VOF) uitgetreden vennoot voor achterstallige huur. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], waren betrokken bij een huurcontract dat was afgesloten met de besloten vennootschap Exploitatiemaatschappij De Wageningse Eng B.V. voor een bedrijfsruimte van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2006. Het huurcontract was ondertekend door beide vennoten, maar na de uittreding van [appellant 2] per 1 mei 2003 zette [appellant 1] de onderneming voort als eenmanszaak.

De Wageningse Eng vorderde betaling van achterstallige huur, en het hof moest beoordelen of [appellant 2] nog steeds hoofdelijk aansprakelijk was voor de huurtermijnen die verschuldigd waren na zijn uittreding. Het hof oordeelde dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van [appellant 2] niet was geëindigd door zijn uittreding uit de VOF. De enkele wetenschap van de uittreding bij De Wageningse Eng maakte het niet onaanvaardbaar dat zij [appellant 2] aansprakelijk hield voor de huurtermijnen tot de einddatum van het huurcontract.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarin [appellant 2] was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 57.312,21, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De grieven van [appellant 2] werden verworpen, en het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat De Wageningse Eng afstand had gedaan van haar recht op betaling of dat [appellant 2] uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid was ontslagen. De beslissing van het hof werd op 8 februari 2011 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.053.366
(zaakgegevens rechtbank: 588291)
arrest van de vijfde civiele kamer van 8 februari 2011
inzake
1 [appellant 1]
wonende te [woonplaats],
2 [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellant 1] respectievelijk [appellant 2],
advocaat: mr. M.C. Molenaar,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Exploitatiemaatschappij De Wageningse Eng B.V.,
gevestigd te Wageningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: De Wageningse Eng,
advocaat: mr. W.R.H. Jager.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 2 februari 2010,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 23 maart 2010,
- de schorsing van de procedure tegen [appellant 1] ex artikel 29 jo. 313 Faillissementswet;
- de namens [appellant 2] genomen memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met een productie van De Wageningse Eng.
2. De vaststaande feiten
2.1 Nu geen grieven zijn aangevoerd tegen de in het bestreden vonnis vastgestelde feiten, staan die feiten ook in hoger beroep vast. Kort samengevat staat in rechte het navolgende vast.
2.2 De Wageningse Eng verhuurde van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2006 bedrijfsruimte aan de [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: het gehuurde) aan de vennootschap onder firma [bedrijfsnaam], (hierna te noemen: de vennootschap) tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van laatstelijk € 2.469,62 per maand. Door de toenmalige vennoten [appellant 1] en [appellant 2] is op 30 maart 2001 namens de vennootschap het huurcontract ondertekend. Per 1 mei 2003 trad [appellant 2] uit de vennootschap en zette [appellant 1] de onderneming voort als eenmanszaak.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het geding tegen [appellant 1] is wegens de op hem toegepaste schuldsaneringsregeling geschorst. Dit arrest betreft het geschil tussen De Wageningse Eng en [appellant 2].
3.2 In het bestreden vonnis zijn [appellant 1] en [appellant 2] op vordering van De Wageningse Eng (uitvoerbaar bij voorraad) hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 57.312,21, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 43.009,03 vanaf 24 december 2008 tot de dag van volledige betaling en tot betaling van de proceskosten. De Wageningse Eng baseert haar vordering op nakoming van de huurovereenkomst. Zij beroept zich op een tekortkoming in de nakoming van de verplichting om de huur op de overeengekomen wijze en tijdstippen te voldoen en maakt daarom ook aanspraak op de contractueel verschuldigd geworden (gematigde) boete. De Wageningse Eng stelt dat sprake is van achterstalligheid met de voldoening van de van januari 2003 tot en met 31 maart 2006 verschuldigde huur.
3.3 Met grief II richt [appellant 2] zich tegen de in het bestreden vonnis opgenomen overweging dat De Wageningse Eng over de jaren dat de huurschuld is opgebouwd, [appellant 1] en [appellant 2] steevast is blijven aanspreken op de rechtsvorm van een vennootschap onder firma. Blijkens de daarop gegeven toelichting ligt deze grief in het verlengde van grief I, waarmee [appellant 2] zich richt tegen de uitgesproken hoofdelijke aansprakelijkheid voor de huurschuld die is ontstaan na zijn uittreding uit de vennootschap per 1 mei 2003. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.4 Als (mede)ondertekenaar van het huurcontract dat hij als toenmalige vennoot in naam van de vennootschap in beginsel tot en met 31 maart 2006 sloot, heeft [appellant 2] zich tegenover De Wageningse Eng hoofdelijk (dus samen met [appellant 1], ieder voor het geheel) verbonden om tot die einddatum de huurtermijnen te voldoen. Anders dan [appellant 2] meent, is zijn hoofdelijke aansprakelijkheid niet geëindigd door zijn uittreding uit of de ontbinding van de vennootschap per 1 mei 2003. De enkele wetenschap van die uittreding of ontbinding bij De Wageningse Eng maakt het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat De Wageningse Eng hem houdt aan zijn hoofdelijke verbondenheid voor de tot die einddatum verschuldigde huurtermijnen. Evenmin leidt die wetenschap er toe dat [appellant 2] niet langer hoofdelijk aansprakelijk is voor de nadien tot en met 31 maart 2006 verschuldigd geworden huurtermijnen. De stelling dat De Wageningse Eng zou zijn geïnformeerd over het uittreden van [appellant 2] en de voorzetting van de onderneming door alleen [appellant 1] en daarmee zelfs zou hebben ingestemd, wordt ontkend door De Wageningse Eng. [appellant 2] biedt daarvan geen specifiek bewijs aan. Nu dit alles niet vast staat is de stelling onvoldoende voor de door [appellant 2] ingeroepen afstand van recht of ontslag uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid. Niet is gesteld met welke andere verklaring of gedraging De Wageningse Eng tegenover [appellant 2] afstand van haar recht heeft gedaan of [appellant 2] uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid heeft ontslagen.
3.5 Dat De Wageningse Eng al in november 2002 aan vader [appellanten] zou hebben aangegeven de huurovereenkomst te zullen aanpassen aan de aangekondigde uittreding van [appellant 2] en de voorzetting van de onderneming door alleen [appellant 1] leidt het hof niet tot een ander oordeel. Niet is gesteld dat en wanneer De Wageningse Eng vervolgens daadwerkelijk een dergelijke wijziging van de huurovereenkomst met [appellant 1] en/of [appellant 2] is overeengekomen of [appellant 2] uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid heeft ontslagen. Enkel die tegenover vader [appellanten] gedane uitlating (die De Wageningse Eng trouwens ontkent en waarvan [appellant 2] geen specifiek bewijs aanbiedt) mocht [appellant 2] niet redelijkerwijze begrijpen als een door De Wageningse Eng gewilde afstand van recht of een door De Wageningse Eng gewild ontslag uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid.
Slotsom
3.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door [appellant 2] voorgedragen grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd voor zover dat tussen De Wageningse Eng en [appellant 2] is gewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant 2] in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep tussen De Wageningse Eng en [appellant 2]:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Wageningen) van 7 oktober 2009;
veroordeelt [appellant 2] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Wageningse Eng begroot op € 3.262,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 262,-- voor griffierecht;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, C.J.H.G. Bronzwaer en M.G.W.M. Stienissen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2011.