ECLI:NL:GHARN:2011:BP4905

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.078.808/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot hernieuwde toelating tot de schuldsaneringsregeling na eerdere toepassing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellante] om opnieuw toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder, op 7 december 2010, het verzoek van [appellante] afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er minder dan tien jaar was verstreken sinds de eerdere toepassing van de schuldsaneringsregeling, die was beëindigd met verlening van de schone lei. Dit was in strijd met artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, van de Faillissementswet, dat bepaalt dat een verzoek om schuldsanering moet worden afgewezen indien er minder dan tien jaar is verstreken sinds de vorige regeling.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder financiële en emotionele problemen, aanleiding zouden moeten geven om haar opnieuw toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de wetgever bij de totstandkoming van de wetswijziging per 1 januari 2008 duidelijk heeft vastgelegd in welke gevallen een herhaald verzoek kan slagen. Aangezien [appellante] niet onder de uitzonderingen valt die de wetgever heeft vastgesteld, kon het hof niet anders oordelen dan dat het verzoek moest worden afgewezen.

Het hof heeft de afwijzing van de rechtbank bevestigd en het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent de schuldsaneringsregeling en de beperkte ruimte voor persoonlijke omstandigheden om een uitzondering te maken op de regels die de wetgever heeft vastgesteld. Het hof heeft de zaak behandeld ter zitting op 26 januari 2011, waarbij [appellante] aanwezig was, bijgestaan door haar advocaat.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 februari 2011
Zaaknummer 200.078.818
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr.drs. Th.H. Meeuwis, kantoorhoudende te Dronten.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 7 december 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, het verzoek van [appellante] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar uit te spreken, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 15 december 2010, heeft [appellante] verzocht:
I. het vonnis van de rechtbank te vernietigen en, rechtdoende, te bepalen dat haar verzoek wordt toegewezen;
II. de door het hof te geven uitspraak indien en voor zover wettelijk toegestaan, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 26 januari 2011 is de zaak behandeld. Verschenen is [appellante], bijgestaan door haar advocaat.
De beoordeling
Inleiding
1. De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, van de Faillissementswet (hierna: Fw). Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat ten aanzien van [appellante] al eerder de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. Het feit dat de schuldsaneringsregeling minder dan tien jaar geleden ten aanzien van [appellante] van toepassing is geweest (en is beëindigd met verlening van de schone lei) heeft volgens de rechtbank tot gevolg dat het huidige verzoek moet worden afgewezen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Hoge Raad van 12 juni 2009 (LJN BH7357) en 5 november 2010 (LJN BO2918). Hierin heeft de Hoge Raad overwogen dat de wetgever uitdrukkelijk heeft willen vastleggen in welke uitzonderingsgevallen een herhaald verzoek kan slagen. In al deze gevallen is sprake van een eerdere schuldsaneringsregeling die is beëindigd zonder dat aan de schuldenaar een schone lei is verleend.
2. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het oordeel
3. Op grond van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, Fw wordt een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, tenzij de eerdere schuldsanering is beëindigd omdat de schuldenaar de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkte had voldaan, hij weer kon voortgaan met betalen dan wel omdat hij bovenmatige schulden had doen of laten ontstaan om redenen die hem niet waren toe te rekenen. Deze afwijzingsgrond is imperatief. Dit betekent dat de rechter een verzoek als het onderhavige moet afwijzen, indien de hiervoor bedoelde grond voorligt.
4. Uit de stukken is gebleken dat de wettelijke schuldsaneringsregeling al eerder ten aanzien van [appellante] van toepassing is geweest in de periode van 4 februari 2002 tot 26 februari 2003. Deze schuldsaneringsregeling is destijds beëindigd met verlening van de schone lei.
5. Voor zover [appellante] zich op het standpunt stelt dat zij weer toegelaten zou moeten worden tot de schuldsaneringsregeling, omdat er sprake is van persoonlijke omstandigheden, waaronder financiële, emotionele en traumatische, die de rechtbank tot een ander oordeel hadden behoren te leiden, ziet het hof geen enkele ruimte haar hierin te volgen, aangezien aangenomen moet worden dat de wetgever nog recent, bij de totstandkoming van de wetswijziging die per 1 januari 2008 van kracht is geworden, uitdrukkelijk en imperatief heeft willen vastleggen in welke gevallen een eerder toegepaste schuldsaneringsregeling niet aan toelating in de weg staat, en dus ook de gevallen waarin dit wel aan toelating in de weg staat (vgl. ook HR 12 juni 2009, LJN BH7357, HR 23 april 2010, RvdW 2010, 572 en HR 5 november 2010, LJN BO2918). Nu vast staat dat [appellante] niet onder een van de door de wetgever gewenste uitzonderingen valt, kan zij op dit moment dan ook niet opnieuw tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten. Bij ontbreken van een hardheidsclausule voor gevallen waarin de 10-jaarstermijn aan de orde is, kan het hof niet anders oordelen dan de wetgever heeft gewild.
Slotsom
6. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, J.M. Rowel-van der Linde en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 februari 2011 in bijzijn van de griffier.