ECLI:NL:GHARN:2011:BP4409
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- H.J. Deuring
- D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo
- F.R. Vermeer
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verduistering in dienstbetrekking na terugwijzing door de Hoge Raad
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor verduistering in dienstbetrekking. De Hoge Raad had eerder het arrest van het hof van 8 september 2008 vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbehandeling. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het verduisteren van een geldbedrag van € 100,- in de periode van 9 tot en met 10 februari 2007 bij een bedrijf. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op 1 maart 2007, door de Hoge Raad als onbruikbaar voor het bewijs was aangemerkt, omdat de verdachte niet was gewezen op zijn recht op consultatie voorafgaand aan het verhoor.
Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde verduistering. De verklaringen van de getuigen, waaronder die van een medewerker die recentelijk zelf was gedagvaard voor verduistering, werden als onbetrouwbaar beschouwd. Het hof concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte het geld had verduisterd, en sprak hem vrij van de ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partij, die zich in het geding had gevoegd, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Het hof veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van het geding, die op nihil werden begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig bewijs en de rechten van de verdachte in het strafproces.