ECLI:NL:GHARN:2011:BP3620

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001246-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en herbeoordeling van openlijk geweld in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 7 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, wat resulteerde in een gevangenisstraf. De verdachte heeft in hoger beroep zijn betrokkenheid ontkend, maar het hof heeft de eerdere verklaringen van de verdachte en medeverdachten als betrouwbaar beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de nacht van 29 op 30 juli 2008 openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer, dat hierbij werd geschopt en geslagen terwijl hij op de grond lag. De aanleiding voor het geweld was een ongewenste aanraking van de vriendin van een medeverdachte door het slachtoffer. Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachten als bewijs gebruikt en de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit. De straf is bepaald op negentig dagen gevangenisstraf, waarvan zesentwintig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de straf gemotiveerd op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en heeft daarbij ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de normhandhaving en ter vergelding van het gepleegde feit.

Uitspraak

parketnummer: 24-001246-10
parketnummer eerste aanleg: 07-620299-08
Arrest van 7 februari 2011 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 mei 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens de opgave van de verdachte ter terechtzitting van het hof verblijvende te [verblijfplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. van der Ende, advocaat te Maastricht.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2008 tot en met 30 juli 2008 in de gemeente [gemeente] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straat 1] en/of de [straat 2], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal, duwen en/of schoppen/trappen en/of stompen/slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag).
Overweging met betrekking tot het bewijs
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde. Meer in het bijzonder heeft de verdachte ter
terechtzitting van het hof verklaard dat een groep personen, waarvan hij deel uitmaakte, geweld heeft aangewend tegen [slachtoffer], maar dat hijzelf in het geheel geen geweld heeft aangewend tegen [slachtoffer]. Integendeel, de verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij [slachtoffer] toen heeft ontzet.
De omstandigheid dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting van het hof heeft verklaard, zich vervolgens in het geheel niet meer heeft bekommerd om het lot van [slachtoffer], is - in dit licht bezien - niet goed te begrijpen. Het hof acht deze lezing van de feiten door de verdachte dan ook ongeloofwaardig, mede gelet op het volgende.
Het hof houdt de verdachte aan de verklaring die hij op 6 augustus 2008 bij de politie heeft afgelegd. In die verklaring heeft de verdachte erkend dat hij [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en terwijl die [slachtoffer] klappen kreeg van de medeverdachten [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1], [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3]).
Daarnaast heeft de medeverdachte [medeverdachte 3] bij de politie in het verhoor dat
's middags op 13 augustus 2008 plaatsvond verklaard dat hij aan de verdachte heeft gevraagd wat er was gebeurd en dat de verdachte hem toen heeft verteld dat ze de dronken man (het hof begrijpt: [slachtoffer]) hadden geschopt en geslagen.
In zijn verhoor bij de politie op 2 september 2008 heeft de medeverdachte [medeverdachte 3] verklaard dat de verdachte hem dit heeft verteld vlak nadat de verdachte was teruggekeerd van de plek waar [slachtoffer] werd mishandeld.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 6 augustus 2008 bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte gedurende enige tijd aan het slaan en schoppen was (het hof begrijpt: tegen het lichaam van [slachtoffer]).
[medeverdachte 2] heeft in het verhoor dat op 25 januari 2010 plaatsvond bij de rechter-commissaris in de rechtbank Zwolle-Lelystad verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] werd geslagen door een aantal personen, onder wie de verdachte.
Ook door [medeverdachte 4], gehoord als medeverdachte, is bij de politie in het verhoor dat op 1 oktober 2008 plaatsvond verklaard dat hij heeft gezien dat vier personen, onder wie de verdachte, [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5]) slaande en schoppende bewegingen naar [slachtoffer] hebben gemaakt toen [slachtoffer] op de grond gevallen was.
Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan betwijfeld zou moeten worden of de hierboven genoemde verklaringen naar waarheid zijn afgelegd.
Zodanige feiten of omstandigheden zijn evenmin aannemelijk gemaakt of geworden.
Anders dan de verdachte en zijn raadsvrouw hebben aangevoerd, gaat het hof er niet van uit dat de verdachte tijdens het verhoor bij de politie dat op 6 augustus 2008 plaatsvond een onjuiste verklaring heeft afgelegd omdat hij er helemaal doorheen zat, helemaal in de war was en het hem teveel was geworden.
Integendeel: uit het met betrekking tot dat verhoor opgemaakte proces-verbaal blijkt het volgende. Bij aanvang van het verhoor antwoordt de verdachte op de vraag van de politie hoe het met hem gaat als volgt: "Het gaat zijn gangetje. Ik heb het nu wel moeilijk. Ik heb nog nooit iemand kwaad gedaan. En nu zeggen jullie dat ik iemand wat heb aangedaan."
De verdachte wordt vervolgens tijdens het verhoor geconfronteerd met enkele verklaringen van andere betrokkenen die op essentiële punten niet overeenkomen met hetgeen de verdachte heeft verklaard. De verdachte kan daarop aan de politie niet uitleggen hoe deze verschillen te verklaren zijn en kan evenmin uitleggen hoe het mogelijk is dat hij zich bepaalde, essentiële zaken niet goed kan herinneren.
Vervolgens vraagt de verdachte enige bedenktijd, waarop de politie het verhoor gedurende vijf minuten onderbreekt. Onmiddellijk daarop volgend heeft de verdachte zijn gedeeltelijk bekennende verklaring, zoals hierboven weergegeven, afgelegd.
Op grond van deze gang van zaken gaat het hof er van uit dat de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om zich rustig te beraden over hetgeen hij verder zal gaan verklaren tegenover de politie. Hetgeen de verdachte vervolgens heeft verklaard, vindt daarnaast bevestiging in de hierboven genoemde verklaringen van medeverdachten.
Op grond hiervan ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de na de hervatting van het politieverhoor op 6 augustus 2008 afgelegde verklaring van de verdachte. De enkele omstandigheid dat de verdachte nadien is teruggekomen van dit onderdeel van zijn verklaring, kan hieraan niet afdoen.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is het hof voorts van oordeel dat de enkele omstandigheid dat bij de hierboven genoemde medeverdachten sprake is geweest van (stevig) drank- en/of drugsgebruik, al dan niet gedurende een reeds langere periode, niet zonder meer maakt dat hun waarneming, voor zover het het ten laste gelegde betreft, als gevolg daarvan in alle opzichten onvolkomen of gemankeerd en daarmee onbetrouwbaar is.
Het hof ziet voorts in het verdere, dramatische verloop van de avond voor [slachtoffer], die nadat het ten laste gelegde incident had plaatsgevonden, door nog immer onopgehelderde oorzaak om het leven is gekomen, een verklaring voor de omstandigheid dat door diverse betrokkenen wisselende verklaringen zijn afgelegd bij de politie. Betrokkenen waren bij de politie immers gedurende enige tijd in beeld als verdachte van een levensdelict, dan wel als zijnde daarbij op enigerlei wijze betrokken, hetgeen blijkens de verhoren zijn weerslag heeft gehad op het door diverse betrokkenen ingenomen standpunt tijdens de verhoren.
In dit licht bezien is bij diverse betrokkenen naar het oordeel van het hof sprake van een niet onbegrijpelijke, logische verschuiving van standpunt naarmate de verhoren vorderen. In vele andere strafzaken die het hof heeft behandeld is, lopende het politie-onderzoek, een identiek beeld met betrekking tot de verhoorsituatie te ontwaren.
Op grond van het bovenstaande acht het hof de hierboven genoemde, bij de politie op
6 augustus 2008 afgelegde verklaring van verdachte zelf, alsmede de voor de verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] betrouwbaar en gebruikt het hof die verklaringen als bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 29 juli 2008 tot en met 30 juli 2008 in de gemeente [gemeente] met anderen, op of aan de openbare weg, de [straat 1] en/of de [straat 2], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen schoppen/trappen en stompen/slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de nacht van 29 juli 2008 op 30 juli 2008 samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer]. [slachtoffer] werd hierbij tegen het lichaam getrapt/geschopt en geslagen/gestompt, terwijl die [slachtoffer] op de grond was gevallen, kennelijk (mede) het gevolg van overvloedig drankgebruik.
De aanleiding voor dit delict was kennelijk gelegen in de omstandigheid dat [slachtoffer] vlak daarvóór de vriendin van de medeverdachte [medeverdachte 2], één van de jongens uit de groep van de verdachte, ongewenst heeft aangeraakt, welke handeling van [slachtoffer] vervolgens kennelijk afgestraft diende te worden.
De verdachte en zijn mededaders hebben door hun gewelddadige optreden een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast is dergelijk openlijk gewelddadig optreden in het algemeen zeer bedreigend en versterkt het de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Het hof hanteert oriëntatiepunten voor straftoemeting die de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf impliceren.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 december 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken, alsmede met de omstandigheid dat inmiddels twee-en-een half jaren zijn verstreken sinds het bewezen verklaarde delict zich heeft voorgedaan.
Gelet op het bovenstaande is het hof uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit van oordeel dat kan worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest. Tevens zal aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd om hem ervan te weerhouden wederom delicten te plegen.
Deze bestraffing wijkt af van de vordering van de advocaat-generaal. In haar requisitoir echter heeft de advocaat-generaal geen bijzondere motivering gegeven voor haar sterk afwijkende strafeis ten opzichte van het gehanteerde oriëntatiepunt voor straftoemeting voor openbare geweldpleging, te weten als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht weken.
Voor zover de advocaat-generaal in haar strafeis heeft betrokken de omstandigheid dat [slachtoffer] enkele dagen na het bewezen verklaarde levenloos is aangetroffen en verdachte bij de dood van [slachtoffer] een rol heeft vervuld, stelt het hof vast dat hiervoor in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden is.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in het kader van het door haar gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het hof de oplegging van een andere strafmodaliteit aangewezen acht. Ook overigens is het hof daarvan niet gebleken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van negentig dagen;
beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van zesentwintig dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J.H. Bosch, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Bosch is buiten staat dit arrest te ondertekenen.