ECLI:NL:GHARN:2011:BP2927

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001495-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel en betalingsverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, dat op 29 december 2009 was gewezen. De zaak betreft de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die betrokken was bij meerdere strafbare feiten, waaronder gekwalificeerde diefstallen. De kinderrechter had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 3.248,17 en de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen. De veroordeelde heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 9 september 2010 en 18 januari 2011 heeft het hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep bevestigd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw zou vaststellen op € 3.248,17 en de veroordeelde dezelfde betalingsverplichting zou opleggen. Het hof heeft echter vastgesteld dat het voordeel door drie personen was verkregen en heeft het bedrag dienovereenkomstig aangepast.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kinderrechter vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.047,72. De veroordeelde is verplicht gesteld dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit arrest is gewezen door een meervoudige strafkamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren, en is ondertekend door de griffier.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001495-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-970004-05
Arrest van 1 februari 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 december 2009, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
postadres: [adres] te Breda,
thans - uit andere hoofde - verblijvende in P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis,
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 29 december 2009 van voormelde kinderrechter in de strafzaak met parketnummer 07-970004-05, het door veroordeelde door middel van de door haar gepleegde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op drieduizend tweehonderd achtenveertig euro en zeventien eurocent (€3.248,17) en haar de verplichting opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 9 september 2010 en op 18 januari 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof heeft bij arrest van 23 september 2010 bepaald dat verdachte ontvankelijk is in hert namens haar ingestelde hoger beroep. Het hof blijft bij die genomen beslissing.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, zal vaststellen op € 3.248,17,- en dat het hof aan verdachte de verplichting oplegt, ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel, tot betaling aan de staat, van datzelfde bedrag.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof (parketnummer 24-000046-10) ter zake van de aan haar onder 2 en 12 ten laste gelegde gekwalificeerde diefstallen gepleegd op 11 juli 2005 te Drachten en in de gemeente Leek en op 4 oktober 2005 in de gemeenten Oldenzaal, Dinkelland, Tubbergen en Almelo veroordeeld tot straf.
De veroordeelde heeft uit het bewezen verklaarde handelen voordeel verkregen.
Van de zijde van verdachte is niet gesteld dat er kosten zijn gemaakt. Uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen in zaak 19 (ten laste gelegd als feit 12) leidt het hof af dat - naast mededader [mededader 1] - ook mededader [mededader 2] betrokken was bij het onder 12 bewezen verklaarde feit. Derhalve komt het hof op een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van in totaal € 3.143,15. Nu aannemelijk is dat dit voordeel door drie personen wederrechtelijk is verkregen zal het hof voornoemd bedrag delen door drie, zodat ten aanzien van veroordeelde een bedrag van € 1.047,72 resteert.
Het hof zal aan veroordeelde de verplichting opleggen om duizend zevenenveertig euro en tweëenzeventig eurocent ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde [veroordeelde] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van duizend zevenenveertig euro en tweeënzeventig eurocent;
legt de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van duizend zevenenveertig euro en tweeënzeventig cent ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.