ECLI:NL:GHARN:2011:BP2516

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001467-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden onder invloed met alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is beschuldigd van het besturen van een auto terwijl hij onder invloed van alcohol was, met twee incidenten op respectievelijk 8 december 2005 en 11 februari 2006. Tijdens de zitting heeft de verdachte zijn precaire financiële situatie uiteengezet, wat het hof heeft meegenomen in de strafoplegging. In plaats van een geldboete, zoals gebruikelijk is voor dergelijke delicten, heeft het hof besloten om een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. De advocaat-generaal had aanvankelijk een werkstraf van dertig uren geëist, maar het hof heeft deze straf gematigd tot twintig uren vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder voor strafbare feiten was veroordeeld, maar heeft ook rekening gehouden met zijn huidige omstandigheden, waaronder de procedure voor schuldsanering. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, maar heeft niet bewezen geacht wat verder aan hem was ten laste gelegd. De uiteindelijke beslissing was om de verdachte te veroordelen tot een werkstraf van twintig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001467-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-605229-06
Arrest van 27 januari 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 november 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
blijkens de ID-staat SKDB van 13 januari 2011 zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, doch volgens zijn eigen opgave ter terechtzitting van het hof d.d. 13 januari 2011 verblijvende te:
[verblijfplaats],
verschenen in persoon.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 08 december 2005 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 305 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 11 februari 2006 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 250 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 december 2005 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 305 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op 11 februari 2006 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van een alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 250 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert telkens op het misdrijf:
overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 8 december 2005 en op 11 februari 2006 telkens een auto bestuurd, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank. Door aldus te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 8 november 2010 waaruit ten nadele van verdachte blijkt dat hij eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van de onderhavige strafbare delicten impliceren de oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting van het hof door hem naar voren zijn gebracht. Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij grote financiële schulden heeft en dat thans een procedure loopt teneinde toegelaten te worden in de schuldsanering. De verdachte heeft het hof uitdrukkelijk verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met zijn financiële draagkracht en in plaats van een geldboete een taakstraf op te leggen.
Het hof is, mede gelet op de door de verdachte ter terechtzitting van het hof getoonde bescheiden, overtuigd geraakt van de precaire financiële situatie van verdachte. Gelet hierop zal het hof - zoals ook door de advocaat-generaal is gevorderd - in plaats van een geldboete een taakstraf opleggen.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in de periode tussen het wijzen van het verstekvonnis in eerste aanleg op 24 november 2006 en het instellen van het hoger beroep op 11 juni 2010.
De betekening van het verstekvonnis heeft niet binnen één jaar na de uitspraak van de politierechter rechtsgeldig plaatsgevonden. Daarnaast is niet gebleken dat het Openbaar Ministerie vervolgens - naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister - tenminste eenmaal per jaar heeft getracht de verstekmededeling alsnog te doen betekenen hetzij aan de verdachte in persoon, hetzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 588, tweede of derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op de geconstateerde schending zal het hof, mede gelet op de gedateerdheid van de bewezen verklaarde feiten, in plaats van een werkstraf voor de duur van dertig uren die het hof voornemens was op te leggen, een werkstraf voor de duur van twintig uren opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. H.K. Elzinga, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier.
Mr. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.