Beschikking d.d. 13 januari 2011
Zaaknummer 200.044.326
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. E.L. Polak, kantoorhoudende te Amsterdam,
advocaat thans mr. R.Chr. Peteri, kantoorhoudende te Amsterdam,
[naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.W.M. Splinter, kantoorhoudende te Huizen,
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [kind 1],
advocaat mr. R.Chr. Peteri.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 26 juni 2009 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarigen [naam] (hierna: [kind 1]), geboren op [1992] te [plaats] en [naam kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [1995] te [plaats] bij de moeder zal zijn en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2], met ingang van 1 mei 2009 bepaald op € 385,95 per kind per maand en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 mei 2009 bepaald op € 1.032,-- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 september 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 26 juni 2009 te vernietigen voor zover daarin is beslist dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] bij de vrouw zal zijn, de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld op
€ 1.032,-- en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op € 385,95 per kind per maand en opnieuw beslissende het verzoek van de vrouw met betrekking tot de gewone verblijfplaats van de minderjarige kinderen af te wijzen en te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de man zal zijn, alsmede de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op nihil en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen op € 300,-- per kind per maand voor het geval de gewone verblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn, althans op zodanige bedragen als het hof in overeenstemming acht met de wettelijke maatstaven.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 10 december 2009, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans hetgeen door de man is verzocht af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 26 juni 2009 te vernietigen voor zover het betreft de hoogte van de vastgestelde bijdrage en opnieuw beslissende te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van
€ 1.984,45 bruto per maand moet voldoen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 januari 2010, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
28 juni 2010 met bijlagen van mr. Splinter.
Van de minderjarige [kind 2] is op 17 juni 2010 een brief ingekomen ter griffie van het hof.
Ter zitting van 12 november 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en [kind 1], bijgestaan door hun advocaat.
De beoordeling
Niet in de beoordeling te betrekken stukken
1. Het hof merkt op dat de brieven van 1 juli 2010 en 1 november 2010 met bijlagen van mr. Peteri niet in de beoordeling zullen worden betrokken, aangezien deze omvangrijke stukken weliswaar uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn overgelegd, maar gelet op de op de betreffende stukken voorkomende datum/data niet ten spoedigste, zoals eveneens is vereist volgens het in deze toepasselijke procesreglement. In zijn oordeel betrekt het hof ook nog dat deze omvangrijke stukken zonder enige nadere toelichting zijn overgelegd en het niet aan het hof is (bij de voorbereiding van de zaak) uit te maken op welk (deel van het) stuk de partij zich wenst te beroepen met betrekking tot welk onderdeel van het geschil.
De vaststaande feiten
2. Uit het huwelijk van partijen zijn onder meer [kind 1] en [kind 2] geboren. Eerder is uit dit huwelijk op [1989] [kind 3] (hierna: [kind 3]) geboren. Bij de beschikking van 4 augustus 2004 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk tussen partijen is op 24 augustus 2004 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3. De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift van 13 december 2004 verzocht - voor zover hier van belang - te bepalen dat de minderjarige kinderen hun gewone verblijfplaats bij de vrouw zullen hebben, de man te veroordelen om als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van
€ 1.800,-- per maand bij vooruitbetaling aan haar te voldoen en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen een bedrag van € 350,-- per kind per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep is gericht tegen deze beslissing.
DE GEWONE VERBLIJFPLAATS VAN [kind 1] EN [kind 2]
5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [kind 1] en [kind 2] sinds 22 augustus 2009 bij de man verblijven.
6. De man heeft thans geen belang meer bij zijn verzoek om het hoofdverblijf van [kind 1] bij hem te bepalen, aangezien [kind 1] op [2010] achttien jaar is geworden en hierin desgewenst zelf een keuze kan maken. Het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [kind 1] bij hem te bepalen, zal derhalve worden afgewezen.
7. De vrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - om haar moverende redenen - niet langer verzet tegen bepaling van het hoofdverblijf van [kind 2] bij de man, zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen.
DE KINDER- EN PARTNERALIMENTATIE
Ingangsdatum
8. Nu partijen geen grief hebben gericht tegen de in eerste aanleg vastgestelde ingangsdatum (te weten: 1 mei 2009), zal het hof bij een eventueel vast te stellen bijdrage uitgaan van die ingangsdatum.
De behoefte van de kinderen
9. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen na indexering vastgesteld op
€ 385,95 per kind per maand. Hiertegen is niet gegriefd, zodat het hof deze behoefte als vaststaand zal overnemen.
De geschilpunten
10. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoefte van de vrouw;
- de draagkracht van de man met betrekking tot het inkomen.
De behoefte van de vrouw
11. De stelling van de man dat het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen (in 2004) € 4.000,-- bedroeg, is door de vrouw - ook in hoger beroep -onvoldoende weersproken, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
12. Het hof zal bij de berekening van de behoefte van de vrouw rekening houden met de kosten van drie kinderen (te weten: [kind 3], [kind 1] en [kind 2]). De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen na indexering vastgesteld op € 385,95. Dit komt neer op een behoefte in 2004 van € 350,-- per kind per maand.
13. Uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 4.000,-- komt het hof, hierbij rekening houdend met de kosten van de kinderen van € 1.050,--, op een netto behoefte van de vrouw van € 1.770,--. Aangezien de behoefte van de vrouw is bepaald aan de hand van het netto gezinsinkomen in 2004 dient de behoefte van de vrouw geïndexeerd te worden. Na indexering is de netto behoefte van de vrouw € 1.952,-- in 2009.
14. De netto behoefte van de vrouw dient vervolgens nog te worden omgerekend in een bruto behoefte. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. In de periode van
1 mei 2009 tot 22 augustus 2009 verbleven [kind 1] en [kind 2] bij de vrouw en verrichtte de vrouw arbeid in dienstbetrekking, waaruit zij een netto inkomen van € 589,66 per maand ontving. De vrouw had in deze periode recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting, zodat hiermee rekening zal worden gehouden. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de inkomensafhankelijke bijdrage ziektekosten. De op grond van deze gegevens berekende bruto behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud is derhalve - ook na aftrek van het bruto inkomen van de vrouw - hoger gelegen dan hetgeen zij in hoger beroep heeft gevorderd.
15. Daarbij komt dat de vrouw vanaf 22 augustus 2009 geen recht meer heeft op de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting, omdat [kind 1] en [kind 2] sinds die datum bij de man verblijven. Vanaf 1 maart 2010 heeft de vrouw ook geen recht meer op de arbeidskorting, aangezien zij vanaf die datum niet meer werkzaam is in loondienst. Dat de vrouw sinds 1 maart 2010 niet meer in loondienst werkzaam is, is door de man onvoldoende weersproken, zodat het hof hiervan zal uitgaan. Het wegvallen van het recht op de hiervoor genoemde kortingen leidt ertoe dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud ook in de periode na 22 augustus 2009 hoger is gelegen dan hetgeen de vrouw in hoger beroep heeft gevorderd.
16. Nu de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud heeft gevorderd van bruto € 1.984,45 per maand (hetgeen na belasting netto lager is dan € 1.952,--), zal de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud op dit bedrag worden gesteld.
De draagkracht van de man
17. Het ligt op de weg van de man om zijn stelling, dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] en een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, met voldoende bewijsstukken te onderbouwen.
18. De man heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven geen inkomen uit onderneming meer te hebben, nu hij per 1 november 2010 is uitgeschreven als vennoot van de commanditaire vennootschap 'De Passage'. De man heeft 'De Passage' overgedragen aan - onder meer - zijn zoon [kind 1]. Ook 'Nieuwendijk Monumenten BV', waarvan de man bestuurder is, zal volgens de man worden overgedragen. De man kan, naar eigen zeggen, vanwege gezondheidsklachten geen werkzaamheden meer verrichten. De man heeft reeds drie jaar last van gezondheidsklachten, waardoor hij aanvankelijk bijna verlamd was. Inmiddels kan de man weer lopen en heeft hij slechts nog last van een tinteling in onder meer de handen en de voeten. De man heeft verklaard dat het herstel spoedig verloopt. De financiële situatie van de man is, volgens de man, per 1 november 2010 zodanig dat hij niet in staat is alimentatie te betalen. De man stelt al zijn onroerend goed te hebben verkocht en geen nevenactiviteiten in 'De Passage' of 'Nieuwendijk Monumenten BV' meer te verrichten. De man had, naar eigen zeggen, een schuld van € 1.600.000,--, waardoor de man zich genoodzaakt zag alle onroerend goed aan familieleden in Egypte te verkopen.
19. Uit de stukken en het verhaal van de man kan de conclusie worden getrokken dat de gezondheidsklachten van de man tijdelijk zijn en dat hij al redelijk is hersteld. Daarenboven is de man nog steeds bestuurder van 'Nieuwendijk Monumenten BV' en is de rol van de man in 'De Passage' onduidelijk. Het hof is van oordeel dat in eerste aanleg door de vrouw gemotiveerd is aangegeven waarom getwijfeld moet worden aan de juistheid van het verhaal van de man. In hoger beroep heeft de man eveneens geen inzicht kunnen geven in zijn financiële situatie. De man heeft geen recente (inkomens)gegevens overgelegd en heeft eveneens op uitdrukkelijke vragen ter terechtzitting in hoger beroep geen afdoende antwoord kunnen geven op de door het hof op dat punt gestelde vragen, zodat de man niet voldoende inzichtelijk heeft kunnen maken waaruit zijn inkomsten bestaan. Daarnaast heeft de man niet aannemelijk gemaakt op welke wijze hij het onroerend goed in Spanje en de woning aan de [naam] heeft kunnen kopen en waarvoor de verschillende hypotheken zijn afgesloten.
20. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man zijn stelling, dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] en een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, onvoldoende onderbouwd.
21. Het vorenstaande kan, naar het oordeel van het hof, niet tot een andere conclusie leiden dan dat de man in staat moet worden geacht om aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen van
€ 385,95 per kind per maand.
22. [kind 1] en [kind 2] verblijven sinds 22 augustus 2009 bij de man. Aangezien de ingangsdatum van de alimentatie op 1 mei 2009 is gesteld, is de man slechts gehouden om over de periode van 1 mei 2009 tot 22 augustus 2009 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen.
23. Gelet op het vorenstaande wordt de man tevens in staat geacht om een bijdrage aan de vrouw te voldoen in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.984,45 per maand.
Slotsom
24. De beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
25. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst het verzoek van de man ten aanzien van het hoofdverblijf van [naam kind 1] af;
bepaalt dat het hoofdverblijf van de minderjarige [naam kind 2] vanaf 22 augustus 2009 bij de man zal zijn;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [naam kind 1], geboren op [1992] en [naam kind21], geboren op [1995], met ingang van 1 mei 2009 tot
22 augustus 2009 op € 385,95 per kind per maand;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud, met ingang van 1 mei 2009 op € 1.984,45 per maand;
bepaalt dat deze bijdragen, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, A.H. Garos en Th.P.M. Moons, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
13 januari 2011 in bijzijn van de griffier.
9