ECLI:NL:GHARN:2011:BP1196

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.970
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van partneralimentatie. De man, appellant in het principaal appel, heeft verzocht om de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 januari 2010 te vernietigen, waarin zijn alimentatieverplichting aan de vrouw, geïntimeerde in het principaal appel, was vastgesteld op € 750,- per maand met ingang van 4 december 2009. De man betwist dat hij voldoende draagkracht heeft om deze alimentatie te betalen en stelt dat zijn inkomen is gedaald. De vrouw heeft echter aangevoerd dat de man onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd om zijn stelling te onderbouwen.

Het huwelijk van partijen is op 20 juni 2003 ontbonden. De vrouw heeft in 2009 verzocht om een bijdrage in haar levensonderhoud, wat door de rechtbank is toegewezen. In hoger beroep heeft de vrouw de ingangsdatum van de alimentatieverplichting betwist en verzocht deze te stellen op 1 juli 2009. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw niet in geschil is, maar dat de man niet heeft aangetoond dat zijn inkomen lager is dan het door de vrouw gestelde bedrag van € 30.018,- bruto per jaar.

Het hof heeft geoordeeld dat de man zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht heeft niet voldoende heeft onderbouwd met relevante bescheiden. De man heeft geen jaarcijfers en belastingaangiften over de afgelopen jaren overgelegd, waardoor het hof niet kan concluderen dat zijn inkomen is gedaald. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw is gehandhaafd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 13 januari 2011
Zaaknummer 200.062.970
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D. Van Riessen, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H. Hulshof, kantoorhoudende te Emmeloord.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 21 januari 2010, uitvoerbaar bij voorraad, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad (hierna kortheidshalve: de rechtbank), de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 4 december 2009 bepaald op € 750,- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 20 april 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 21 januari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie wordt afgewezen dan wordt bepaald op een zodanig bedrag als zijn draagkracht toelaat met ingang van de dag van uitspraak in hoger beroep subsidiair met ingang van een in goede justitie te bepalen datum.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 mei 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van het verzoek van de man, kosten rechtens.
Tevens heeft de vrouw daarbij incidenteel appel ingesteld en daarin verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de daarin opgenomen ingangsdatum van de alimentatieverplichting en opnieuw rechtdoende deze te stellen op 1 juli 2009.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief met bijlagen van mr. Van Riessen van 13 oktober 2010 en het faxbericht van mr. Hulshof van 14 oktober 2010
Ter zitting van 3 november 2010 is de zaak behandeld. Partijen zijn daarbij verschenen bijgestaan door hun advocaat.
De beoordeling
Feiten en achtergronden van het geschil
1. Het huwelijk van partijen, gesloten op 18 juli 1986, is op 20 juni 2003 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 14 mei 2003 in de registers van de burgerlijke stand.
2. De vrouw heeft bij verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op
4 december 2009, verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2009 aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud dient te betalen van € 750,- bruto per maand.
3. Bij de bestreden beschikking is dat verzoek toegewezen, met ingang van
4 december 2009, onder de overweging dat de man geen verweer heeft gevoerd en het verzoek de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4. Blijkens het principaal appel van de man en het incidenteel appel van de vrouw kunnen beide partijen zich niet geheel vinden in de bestreden beschikking.
5. De geschilpunten tussen partijen betreffen de ingangsdatum van de alimentatieverplichting en de draagkracht van de man op het punt van zijn inkomen en woonlasten.
De behoefte
6. Het hof stelt vast dat de behoefte van de vrouw tussen partijen niet in geschil is, zodat het hof er vanuit zal gaan dat de behoefte van de vrouw tenminste gelijk is aan het verzochte en in eerste aanleg bepaalde bedrag van € 750,- per maand.
De ingangsdatum
7. De vrouw kan zich niet vinden in de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift. Zij bepleit 1 juli 2009 als ingangsdatum en merkt in dat verband onder meer op dat zij de man al in 2008 heeft aangeschreven inzake de partneralimentatie en de man in gebreke is gebleven bij het aanleveren van financiële gegevens.
8. Het hof overweegt dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij het bepalen van de ingangsdatum van een alimentatieverplichting. Doorgaans wordt de ingangsdatum, gebruik makend van deze vrijheid, door de rechter gesteld op de dag van indiening van het verzoekschrift omdat de onderhoudsplichtige in ieder geval vanaf dat moment serieus rekening dient te houden met de financiële gevolgen van de aanspraken van de onderhoudsgerechtigde. Van de bevoegdheid tot het vaststellen of wijzigen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud over een periode in het verleden dient door de rechter behoedzaam gebruik te worden gemaakt.
9. In het onderhavige geval ziet het hof in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding de alimentatieverplichting op een eerder moment dan de dag van indiening van het inleidend verzoekschrift, 4 december 2009, te laten ingaan. Het hof volgt de man in dit verband in zijn standpunt dat de vrouw eerder haar verzoek had kunnen indienen.
De draagkracht van de man
10. De man stelt dat hij niet voldoende draagkracht heeft voor het voldoen van de in eerste aanleg vastgestelde alimentatieverplichting. De man heeft zijn stelling onder meer toegelicht door op te merken dat hij een klussenbedrijf heeft (klussenbedrijf [naam]) en de laatste tweeënhalf jaar voor 80 % heeft gewerkt voor Habitop, een bedrijf dat huizen renoveert. Daarnaast had de man nog enige particuliere klanten. Sinds 1 februari 2010 is de man in loondienst getreden bij Habitop voor 24 uur per week. Door de economische situatie krijgt de man niet meer uren en daarnaast heeft hij ook geen particuliere klanten meer. Het is de man niet gelukt om de resterende 16 uren per week in te vullen. Sollicitaties hebben tot nu toe geen resultaat geboden. Bij gelegenheid van het incidenteel verweerschrift heeft de man onder meer loonstroken overgelegd over de maanden februari tot en met mei 2010 en de jaarrekening 2009 van zijn onderneming. Bij brief van
13 oktober 2010 heeft de man voorts de loonstroken over de maanden juni tot en met september 2010 overgelegd en de tussentijdse cijfers van de onderneming met betrekking tot het jaar 2010.
11. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man onvoldoende inkomensgegevens heeft overgelegd. Zij betwist dat de man niet voldoende draagkracht heeft voor de verzochte bijdrage in haar levensonderhoud. De man heeft al jaren een eigen bedrijf en had volgens de vrouw als zzp'er in 2007 een inkomen van € 30.018,- bruto. Dat inkomen is volgens de vrouw voldoende voor het voldoen van de verzochte onderhoudsbijdrage en de vrouw betwist dat het inkomen van de man sinds 2007 is verminderd. De vrouw wijst op het ontbreken van jaarstukken, belastingaangiften en belastingaanslagen.
12. Het hof is met de vrouw van oordeel dat de man zijn stelling dat hij geen dan wel onvoldoende draagkracht heeft voor de in geding zijnde onderhoudsbijdrage voor de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd met relevante bescheiden, bedoeld in artikel 2.1.1 van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven.
13. Voor zover de man heeft betoogd dat alleen het inkomen uit dienstbetrekking van belang is, al dan niet in samenhang met de jaarcijfers over 2008, 2009 en de tussentijdse cijfers over 2010, kan het hof dat niet volgen. De onderneming van de man bestaat nog steeds en er vinden blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting nog steeds ondernemersactiviteiten plaats. Dit betekent dat tenminste de jaarcijfers van de afgelopen drie jaren (dus vanaf 2007) van belang zijn alsmede de bijbehorende belastingaangiftes en belastingaanslagen. Het hof moet evenwel vaststellen dat de belastingaangiftes en aanslagen over de jaren 2007, 2008 en 2009 niet door de man zijn ingebracht, net zo min als de jaarcijfers over het jaar 2007. De man is er dan ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zijn inkomen lager is geworden sinds 2007, dus lager dan het door de vrouw gestelde bedrag van € 30.018,-.
14. Nu de man voorts niet heeft betwist dat indien van laatstgenoemd bedrag wordt uitgegaan hij wel voldoende draagkracht heeft voor de in geding zijnde onderhoudsbijdrage, faalt het appel van de man reeds daarom en kan hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd omtrent onder meer de woonlasten van de man verder onbesproken blijven.
15. In het licht van het vorenstaande kan geen van de grieven van de man jegens de bestreden beschikking slagen, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Overigens heeft de vrouw tenminste enige twijfel gezaait omtrent het realiteitsgehalte van de door de man gestelde sollicitaties door de overgelegde brief van Bouwbedrijf Kaptein BV van 11 oktober 2010, waarin de sollicitatie van de man wordt ontkend.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 21 januari 2010 waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, R. Feunekes en M.P. den Hollander en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 13 januari 2011 in bijzijn van de griffier.