ECLI:NL:GHARN:2011:BP0772

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.047.045
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling kinderalimentatie en draagkracht van de man in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor hun minderjarige kind, geboren in 2006. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 350,-- per maand moest betalen, maar de man verzocht om deze bijdrage te verlagen naar nihil of een door het hof te bepalen bedrag. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld, waaronder de financiële situatie van de man en de vrouw, de behoefte van het kind en de draagkracht van de man. De man had een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 1.500,-- per maand en ontving een WW-uitkering na zijn ontslag. Het hof heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is voor het kind en dat een afstand van de wettelijke verplichting tot betaling van kinderalimentatie nietig is. Na beoordeling van de draagkracht van de man, heeft het hof besloten dat hij in staat is om een bijdrage van € 300,-- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe bijdrage is vastgesteld op € 300,-- per maand, met ingang van 11 september 2008. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking d.d. 4 januari 2011
Zaaknummer 200.047.045
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.R. van Schaik, kantoorhoudende te Lelystad,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.L. Lischer, kantoorhoudende te Lelystad.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 23 juli 2009 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de door man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam kind] (hierna: [kind]), geboren op [2006] te [plaats], met ingang van 11 september 2008 bepaald op € 350,-- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 15 oktober 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 23 juli 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op nihil wordt gesteld dan wel op een bedrag door het hof in goede justitie te bepalen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 8 januari 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
18 juni 2010 met bijlagen van mr. N.C. Milani en een brief van 22 juni 2010 met bijlagen van mr. Van Schaik.
Ter zitting van 6 juli 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door mr. Milani.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Partijen hebben vanaf medio 2005 tot februari 2007 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [kind] geboren. De man heeft [kind] erkend. Zij heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
2. Uit een eerdere relatie heeft de man twee minderjarige kinderen, [kind 2] en [kind 3]. De man en de moeder van [kind 2] en [kind 3] zijn een
co-ouderschapsregeling overeengekomen. Voorts hebben zij afspraken gemaakt over de kinderbijdrage. Deze afspraken zijn vastgelegd in de beschikking van
22 juli 2009 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad.
3. De man is op 18 september 2008 met [naam ex-echtgenote man] gehuwd. Dit huwelijk is op 5 augustus 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 juni 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
4. Bij haar inleidend verzoek heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] dient te voldoen van € 350,-- per maand. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
5. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De man heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
De geschilpunten
6. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
* de verplichting van de man tot betaling van kinderalimentatie;
* de behoefte van [kind];
* de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
o de woonlasten;
o de kosten van kinderopvang en de kosten van de omgangsregeling met betrekking tot [kind 2] en [kind 3];
o de aflossing van de schulden.
De overwegingen
De verplichting van de man tot betaling van kinderalimentatie
7. De man stelt dat hem geen verplichting tot betaling van kinderalimentatie kan worden opgelegd, aangezien de vrouw na beëindiging van de relatie tegen hem heeft gezegd dat zij de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] voor haar rekening zou nemen.
8. Het hof oordeelt als volgt. De man is biologisch en juridisch vader van [kind] en is op grond van artikel 1:392 BW onderhoudsplichtig jegens haar. Partijen, de man in deze als onderhoudsplichtige en de vrouw als onderhoudsgerechtigde, kunnen bij overeenkomst niet rechtsgeldig overeenkomen dat afstand wordt gedaan van de wettelijke verplichting tot betaling van levensonderhoud ten behoeve van [kind]. Ingevolge artikel 1:400 lid 2 BW is een dergelijke overeenkomst (waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien) nietig.
9. Wat er ook zij van de stelling van de man, het hof zal gelet op het geldende recht
- rekening houdend met de behoefte van [kind] enerzijds en met de draagkracht van de man anderzijds - zelfstandig beoordelen in hoeverre de man gehouden is bij te dragen in de kosten van haar opvoeding en verzorging.
De behoefte van [kind]
10. De man stelt zich op het standpunt dat de behoefte van [kind] niet € 365,-- per maand bedraagt, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, maar € 200,-- per maand. Hij stelt dat hij ten tijde van het uiteen gaan van partijen een inkomen van ongeveer € 1.500,-- netto per maand had. Volgens hem had de vrouw geen inkomen. Zij zou een bijstandsuitkering moeten aanvragen, maar kreeg deze niet vanwege het inkomen van de man. De vrouw betwist de stelling van de man. Zij wijst erop dat zij ten tijde van het beëindigen van de relatie wel degelijk inkomsten had en wel ongeveer € 1.100,-- per maand.
11. De kinderbijdrage zal conform de Tremanormen worden bepaald aan de hand van het besteedbaar maandinkomen van partijen ten tijde van het beëindigen van de relatie. Niet betwist is dat de man een netto besteedbaar inkomen van € 1.500,-- per maand had. Uit de door de vrouw overgelegde jaaropgaven over 2006 blijkt dat zij in dat jaar een inkomen van ongeveer € 665,-- per maand had. Gelet hierop stelt het hof het gezinsinkomen vast op een bedrag van € 2.165,-- per maand. Uitgaande van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel in de kosten van kinderen, de leeftijd van [kind] en het gezinsinkomen tijdens de relatie, is het hof van oordeel dat de behoefte van [kind] in redelijkheid dient te worden bepaald op € 300,-- per maand.
12. Nu de vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man een bijdrage van € 350,-- per maand dient te voldoen en deze bijdrage de behoefte van [kind] overstijgt, zal de bovengrens van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] worden bepaald op haar behoefte, derhalve op een bedrag van € 300,-- per maand.
De draagkracht van de man
* De woonlasten
13. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat [naam ex-echtgenote man] de helft van de woonlasten voor haar rekening zou nemen. Volgens hem betaalt zij niets mee aan de woonlasten. Daarnaast wijst de man erop dat zijn huwelijk met deze partner op 5 augustus 2009 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 juni 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
14. De vrouw betwist dat [naam ex-echtgenote man] niet bijdraagt in de woonlasten nu de man deze stelling niet onderbouwt. De vrouw gaat ervan uit dat de man met [naam ex-echtgenote man] in gemeenschap van goederen was gehuwd, zodat zij gehouden is de helft van de schuldenlast te dragen, ook al zouden die schulden eerst door de man zijn voldaan.
15. Het hof is, anders dan de man, van oordeel dat bij de berekening van zijn draagkracht tot datum van de ontbinding van zijn huwelijk met [naam ex-echtgenote man] geen rekening dient te worden gehouden met de gehele woonlasten. Het hof overweegt daartoe dat de man niet heeft aangetoond dat [naam ex-echtgenote man] niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Gelet hierop dient [naam ex-echtgenote man] in staat te worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien en daarmee tevens de helft van de woonlasten op zich te nemen. Daar komt bij dat per 1 maart 2009 de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking is getreden. Gelet op de daarin opgenomen wijziging van art. 1:400 BW wordt de nieuwe partner van de man geacht geheel in eigen levensonderhoud te (kunnen) voorzien, zodat zij (voor de helft) kan bijdragen aan de woonlasten. Hetgeen de man heeft gesteld is onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen komen.
16. Uit de door de man overgelegde stukken is gebleken dat het huwelijk tussen hem en [naam ex-echtgenote man] op 5 augustus 2009 is ontbonden. Het hof is van oordeel dat vanaf het moment waarop de man alleen in de echtelijke woning verblijft, de volledige woonlasten in de draagkrachtberekening dienen te worden opgenomen. Hoewel de man ter zitting heeft verklaard thans alleenstaande te zijn, heeft hij onduidelijkheid laten bestaan over het moment waarop [naam ex-echtgenote man] de echtelijke woning heeft verlaten. Gelet op de omstandigheid dat de man onvolledig is geweest in de informatie hieromtrent, acht het hof het redelijk de wijziging in de woonlasten niet eerder dan in de eerste berekening volgend op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op te nemen. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat deze woonlasten onredelijk hoog zijn, gaat het hof aan die stelling voorbij, nu uit de hierna volgende draagkrachtberekeningen blijkt dat deze woonlasten minder dan 33,3% van het netto besteedbaar maandinkomen van de man bedragen, terwijl er in beginsel sprake is van een onredelijke woonlast wanneer deze hoger is dan 33,3% van dat inkomen.
* De kosten van kinderopvang en de kosten van de omgangsregeling met betrekking tot [kind 2] en [kind 3]
17. De man stelt dat hij na aftrek van de belastingteruggave maandelijks een bedrag van € 244,-- betaalt ten behoeve van de kinderopvang van [kind 2] en [kind 3]. Hij is van mening dat met deze bijdrage rekening dient te worden gehouden in zijn draagkrachtberekening. De vrouw betwist dat hiermee rekening wordt gehouden. Volgens haar is dit een onverschuldigde betaling door de man, welke verplichting hij is aangegaan na het uiteengaan van partijen.
18. Het hof is van oordeel dat deze door de man gestelde kosten dienen te worden meegenomen in de draagkrachtberekening. Vaststaat dat de man onderhoudsplichtig is voor deze kinderen. De man heeft naar het oordeel van het hof voorts voldoende onderbouwd dat de kinderopvangkosten gemaakt worden en bovendien is de man op grond van de beschikking van de rechtbank van 22 juli 2009 gehouden deze bijdrage te voldoen. Het hof acht het daarom redelijk om met deze lasten rekening te houden. Nu de man ter zitting van het hof heeft verklaard vanaf 1 januari 2010 (vrijwel) geen gebruik meer te maken van de kinderopvang, zal het hof vanaf die datum de kosten daarvoor buiten beschouwing laten.
19. Met de overige kosten die de man stelt te hebben voor [kind 2] en [kind 3] zal het hof geen rekening houden. De vrouw heeft betwist dat er sprake is van omgang tussen de man en de minderjarigen, terwijl de man zijn stelling hieromtrent niet nader heeft onderbouwd. Verder dient de man de kosten met betrekking tot de aanschaf van kleding, schoolreisjes en hobby's van de kinderen uit zijn vrije ruimte te voldoen.
* De aflossing van de schulden
20. Het hof zal de door de man in eerste aanleg aangevoerde schulden buiten beschouwing laten, nu hij niet heeft aangetoond wanneer de schulden zijn ontstaan, dat het noodzakelijk was de schulden aan te gaan en wat de omvang van de schulden is. Voorts heeft de man niet aangetoond dat hij aflost op deze schulden.
* Het inkomen van de man
21. De man heeft onbetwist gesteld dat hij aanvankelijk een baan als manager had, maar is ontslagen en als gevolg daarvan per 1 april 2009 een WW-uitkering heeft ontvangen. Het hof stelt vast dat de man zijn inkomen als manager niet nader heeft gespecificeerd met salarisspecificaties. Uit het door de man overgelegde bankafschrift over de periode van 17 maart 2009 tot 17 april 2009 blijkt dat hij in die maand een netto inkomen van € 2.673,16 heeft ontvangen. Het hof zal van dat inkomen uitgaan.
22. Vanaf april 2009 ontving de man een WW-uitkering, welke uitkering aanvankelijk 75% van zijn laatstverdiende salaris bedroeg en na twee maanden is gedaald tot 70% van zijn laatstverdiende salaris. Om redenen van doelmatigheid zal het hof reeds met ingang van 1 april 2009 uitgaan van een uitkering ter hoogte van 70% van het inkomen, derhalve € 112,18 bruto per dag, zoals dat blijkt uit de brief van 16 april 2009 van het UWV, waarbij tevens rekening zal worden gehouden met het ingehouden vakantiegeld. Daarnaast zal het hof de door de man in de door hem overgelegde draagkrachtberekening opgenomen winst uit onderneming meenemen in de berekening van zijn draagkracht.
23. De man stelt dat zijn WW-uitkering met ingang van 15 juni 2010 is beëindigd en dat hij vanaf die datum alleen het inkomen uit zijn werkzaamheden voor CijferMeester heeft. Het hof stelt vast dat de man geen stukken heeft overgelegd van zijn onderneming, zodat niet bekend is welk inkomen hij daaruit genereert. Het hof is van oordeel dat de man in staat moet worden geacht minimaal een inkomen te kunnen genereren dat gelijk is aan het inkomen dat hij had voordat de WW-uitkering werd beëindigd. Het hof zal daarom geen rekening houden met enige daling in het inkomen vanaf 15 juni 2010.
* De gehanteerde bijstandsnorm en draagkrachtpercentages
24. Niet ter discussie staat dat de man een co-ouderschapsregeling heeft met betrekking tot [kind 2] en [kind 3], zodat de minderjarigen gedurende de helft van de week bij hem verblijven. Gelet hierop zal het hof tot 1 april 2009 de
co-ouderschapsnorm en het bijbehorende draagkrachtpercentage van 52,5% hanteren, waarna de volledige draagkrachtruimte beschikbaar is voor kinderalimentatie voor [kind].
25. Met de inwerkingtreding van de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding met ingang van 1 maart 2009, is in artikel 1:400 lid 1 BW een wettelijke voorrangsregeling voor kinderalimentatie opgenomen. De nieuwe voorrangsregeling brengt onder meer mee dat bij de bepaling van het zogenoemde draagkrachtloos inkomen de bijstandsnorm voor een alleenstaande wordt gehanteerd, ook indien sprake is van een nieuwe echtgeno(o)t(e) of partner. Gelet hierop zal het hof vanaf 1 april 2009 de alleenstaandennorm en het bijbehorende draagkrachtpercentage van 60% hanteren. Daarnaast zal met ingang van deze datum de voor alimentatie beschikbare draagkrachtruimte worden verdeeld over de kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is. Gelet op de omstandigheid dat niet is gebleken dat de moeder van [kind 2] en [kind 3] niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien en zij derhalve geacht wordt voor de helft bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 3], terwijl voorts niet is gebleken dat de behoefte van [kind 2] en [kind 3] anders is dan die van [kind], zal het hof [kind 2] en [kind 3] bij de verdeling van de beschikbare draagkrachtruimte voor de helft meenemen.
26. Met ingang van 1 juli 2009 zijn de Tremanormen gewijzigd, in die zin dat vanaf die datum een percentage van 70% van de draagkrachtruimte beschikbaar is voor kinderalimentatie. Het hof zal daarom vanaf de eerste berekening na 1 juli 2009, derhalve vanaf 1 januari 2010, van dit draagkrachtpercentage uitgaan.
De berekening van de draagkracht van de man
* De periode van 11 september 2008 tot 1 april 2009
27. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende inkomensgegevens heeft overgelegd. Weliswaar blijkt uit een door hem overgelegd bankafschrift dat hij in de maand maart 2009 een netto maandinkomen van € 2.637,16 heeft ontvangen, maar niet bekend is hoe dit inkomen is samengesteld en welke inhoudingen op het bruto-inkomen hebben plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de man het hof niet in staat gesteld een draagkrachtberekening op te stellen voor de periode van
11 september 2008 tot 1 april 2009.
28. Uit het netto-inkomen van de man van € 2.637,16 per maand, de omstandigheid dat er slechts rekening wordt gehouden met de helft van de woonlasten en de overige posten en uitgangspunten waarmee het hof gelet op hetgeen hiervoor is overwogen rekening zal houden, leidt het hof echter af dat de man over voldoende draagkrachtruimte beschikt om in de volledige behoefte van [kind] te voorzien. Het hof zal dan ook bepalen dat de man over de periode van 11 september 2008 tot 1 april 2009 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] van € 300,-- per maand dient te voldoen.
* De periode van 1 april 2009 tot 1 januari 2010
29. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de hier bedoelde periode en gelet op de overige niet-betwiste bedragen zoals die blijken uit de door de man bij brief van 22 juni 2010 overgelegde draagkrachtberekening, wordt de draagkracht van de man aan de hand van de tarieven van januari 2009 als volgt berekend.
Bruto WW-uitkering 70% € 27.009
Vakantietoeslag € 2.161 +
Bruto inkomsten € 29.170
Vergoeding inkomensafhankelijke bijdrage ZVW - uitkeringsinstantie € 1.989 +
Inkomsten uit arbeid € 31.159
Winst uit onderneming € 8.945
Zelfstandigenaftrek € 9.251 -
Belastbare winst uit onderneming € 306 -
Eigenwoningforfait € 712
Rente en kosten van (hypothecaire) schulden € 7.446 -
Belastbare inkomsten uit eigen woning € 6.734 -
Scholingsuitgaven € 2.500 -
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 21.619
- € 5.989 schijf 33,5%
- € 1.571 schijf 42,00%
Inkomensheffing box 1 € 7.560
Inkomen voor aftrek inkomensheffing € 40.104
Inkomensheffing box 1 € 7.560
Heffingskorting en standaard heffingskorting € 2.685 -
Verschuldigde inkomensheffing € 4.875 -
Besteedbaar inkomen per jaar € 35.229
Besteedbaar inkomen per maand € 2.935
Bijstandsnorm inclusief vakantiegeld € 899
Hypotheekrente € 620
Forfait overige eigenaarslasten € 95 +
Af: 'gemiddelde basishuur' € 202 -
Woonlasten € 513 +
Nominale premie basisverzekering ZVW € 92
Premie aanvullende ziektekostenverzekering € 32 +
Verplicht eigen risico € 14 +
Door uitkeringsinst. ingehouden deel bijdrage € 166 +
Af: in bijstandsnorm begrepen deel ZVW € 43 -
Ziektekosten € 261 +
Kosten kinderopvang [kind 2] en [kind 3] € 244 +
Draagkrachtloos inkomen € 1.917 -
Draagkrachtruimte € 1.018
30. Van de draagkrachtruimte is 60%, derhalve € 611,-- per maand, beschikbaar voor [kind], [kind 2] en [kind 3]. In aanmerking nemende het voordeel buitengewone uitgaven kinderen met betrekking tot [kind] van € 40,-- per maand heeft de man een bedrag van € 651,-- per maand beschikbaar voor de minderjarigen. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat slechts de helft van de behoefte van [kind 2] en [kind 3] voor rekening van de man wordt geacht te komen, is de man in staat in de volledige behoefte van [kind] te voorzien. Het hof zal derhalve bepalen dat de man in de onderhavige periode een bijdrage van € 300,-- per maand dient te voldoen.
* De periode vanaf 1 januari 2010
31. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de hier bedoelde periode en gelet op de overige niet-betwiste bedragen zoals die blijken uit de door de man bij brief van 22 juni 2010 overgelegde draagkrachtberekening, wordt de draagkracht van de man aan de hand van de tarieven van januari 2010 als volgt berekend.
Bruto WW-uitkering 70% € 27.009
Vakantietoeslag € 2.161 +
Bruto inkomsten € 29.170
Vergoeding inkomensafhankelijke bijdrage ZVW - uitkeringsinstantie € 1.989 +
Inkomsten uit arbeid € 31.159
Winst uit onderneming € 8.945
Zelfstandigenaftrek € 9.251 -
Belastbare winst uit onderneming € 306 -
Eigenwoningforfait € 1.424
Rente en kosten van (hypothecaire) schulden € 14.892 -
Belastbare inkomsten uit eigen woning € 13.468 -
Scholingsuitgaven € 2.500 -
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 14.885
- € 4.979 schijf 33,45%
Inkomensheffing box 1 € 4.979
Inkomen voor aftrek inkomensheffing € 40.104
Inkomensheffing box 1 € 4.979
Heffingskorting en standaard heffingskorting € 4.700 -
Verschuldigde inkomensheffing € 279 -
Besteedbaar inkomen per jaar € 39.825
Besteedbaar inkomen per maand € 3.318
Bijstandsnorm inclusief vakantiegeld € 909
Hypotheekrente € 1.241
Forfait overige eigenaarslasten € 95 +
Af: 'gemiddelde basishuur' € 207 -
Woonlasten € 1.129 +
Nominale premie basisverzekering ZVW € 92
Premie aanvullende ziektekostenverzekering € 32 +
Verplicht eigen risico € 14 +
Door uitkeringsinst. ingehouden deel bijdrage € 166 +
Af: in bijstandsnorm begrepen deel ZVW € 44 -
Ziektekosten € 260 +
Draagkrachtloos inkomen € 2.298 -
Draagkrachtruimte € 1.020
32. Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve € 714,-- per maand, beschikbaar voor alimentatie ten behoeve van [kind], [kind 2] en [kind 3]. In aanmerking nemende het voordeel buitengewone uitgaven kinderen met betrekking tot [kind] van
€ 23,-- per maand heeft de man een bedrag van € 737,-- per maand beschikbaar voor de minderjarigen. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat slechts de helft van de behoefte van [kind 2] en [kind 3] voor rekening van de man wordt geacht te komen, is de man in staat in de volledige behoefte van [kind] te voorzien. Het hof zal derhalve ook voor de onderhavige periode bepalen dat de man een bijdrage van € 300,-- per maand dient te voldoen.
Slotsom
33. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam kind], geboren op [2006], met ingang van 11 september 2008 op € 300,-- per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, G. Jonkman en J. Hulsebosch en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2011 in bijzijn van de griffier.